Een geleerde neemt afscheid van deze wereld

Jakob Lorber - Over de drempel van de dood

«« 3 / 15 »»
[1] 2 augustus 1847
[2] Laten we naar het ziekbed van een geleerde gaan, voor wiens behoud van het aardse leven -zoals men zegt -geen kruid meer gewassen is, en laten we ook bij deze tweede beroemde man kijken hoe het met hem in zijn laatste uren aan deze zijde gesteld is en hoe hij aan de andere kant ontwaakt en welke richting zijn liefde hem doet inslaan.
[3] De man die wij nu gaan zien was op de wereld een filosoof en tegelijkertijd een astronoom 'in optima forma' .
[4] Deze man heeft in zijn grote ijver om de sterren te bekijken en te berekenen een leeftijd van ruim zeventig jaar bereikt. Maar bij een langdurige sterrenkijkerij op een erg koude win­teravond is hij zodanig afgekoeld dat men hem bijna helemaal verstijfd bij zijn telescoop heeft aangetroffen. Vandaar is hij toen onmiddellijk door zijn vrienden naar zijn verwarmde woning gebracht en ogenblikkelijk van de best mogelijke hulp voorzien, waardoor hij na enkele uren weer in zoverre op krachten was gekomen dat hij zijn zogenaamde 'laatste wils­beschikking' aan zijn vrienden kenbaar kon maken.
[5] Deze luidde aldus: 'In de naam van de ondoorgrondelijke godheid! Omdat men niet kan weten hoe lang het onpeilbare noodlot een mens dit ellendige leven nog zal laten behouden en men ook niet weet wat men daarvoor in de plaats zal krijgen, is het mijn wil dat jullie, mijn beste vrienden, eerst mijn lijk -als ik zou moe­ten sterven -door balseming voor ontbinding bewaren en het in een goed afgesloten koperen kist in een crypte leggen, waar al verschillende van mijn meest geachte collega's rusten en in zekere zin op mij wachten. Zet echter mijn inwendige orga­nen, die het eerst tot ontbinding overgaan, op spiritus in een speciale organen-urn en plaats die in mijn museum op een plek die iedereen direct in het oog springt, opdat ik tenminste in de herinnering van de mensen voortleef, als er al niet aan een ander voortleven na de dood van het lichaam te denken valt­
[6] Wat mijn vermogen betreft weten jullie wel, mijn vrienden, dat een geleerde op deze wereld zelden meer bezit dan hij voor zijn dagelijkse geestelijke en fysieke uitgaven nodig heeft, en zo is het dan nu ook bij mij, zoals het altijd was. Ik heb nooit enig geldelijk vermogen gehad en kan dus ook niets nalaten­Maar maak spoedig na mijn heengaan mijn nagelaten effecten te gelde en bekostig daarmee alles wat ik jullie meteen aan het begin heb opgedragen.
[7] Stel mijn drie nog levende kinderen, die allemaal goed ver­zorgd zijn, op de hoogte wanneer ik er niet meer ben. Mijn oudste zoon, mijn oogappel, die mijn vak heeft gekozen, moet al mijn boeken en geschriften erven en zo spoedig mogelijk mijn nog niet gepubliceerde manuscripten in druk laten ver­schijnen.
[8] Dat is mijn wil voor deze mooie sterrenwereld, die ik voor­taan nooit meer zal zien en berekenen!
[9] Ach, wat is de mens toch een ellendig wezen! Vol verheven ideeën, vol bovenaardse verwachtingen zolang hij nog gezond op aarde rondwandelt, maar op de rand van het graf verdwij­nen ze allemaal als dromen en luchtkastelen van een kind en in hun plaats treedt de treurige werkelijkheid, de dood als laat­ste moment van ons bestaan en met haar de vernietiging, die geen grenzen kent!
[10] O vrienden! Het is een zware, verschrikkelijke gedachte om van het 'zijn' tot het 'niet zijn' te gaan voor wie -zoals ik nu ­op de rand van het graf staat! Mijn innerlijk roept mij toe: 'Je sterft, je sterft nu! Nog slechts enkele minuten, dan is de zwar­te nacht van de eeuwige vernietiging over je hele wezen gedaald!' 0 vrienden, deze roep is verschrikkelijk voor wie op de rand van het graf staat, en met het ene oog nog naar de ver­trouwde mooie sterren kijkt en met het andere de eeuwige, dode nacht ziet, waar geen enkel idee uit het vergane stof oprijst, geen bewustzijn, geen herinnering!
[11] Waarheen, waarheen zal dit stof in duizend jaar verwaaid zijn? Welke orkaan zal het uit het graf wegblazen, en welke zeegolf zal het dan weer verzwelgen, of welk ander graf?
[12] O vrienden! Geef mij iets te drinken, want ik heb ver­schrikkelijke dorst! Spreek woorden van troost om mijn grote angst te temperen! Geef mij de beste wijn -en veel, opdat ik mij nog eenmaal verkwik en bedrink en gemakkelijker de ver­schrikkelijke dood afwacht!
[13] O vreselijke dood, grootste schande voor de verheven men­selijke geest, die zulke prachtige dingen heeft geschapen en ontdekkingen heeft gedaan, die hem tot grote eer strekken! Deze geest moet nu sterven, de grootste schande is zijn loon: de dood, de eeuwige vernietiging!
[14] O noodlot, o godheid, als u eeuwige sterren hebt kunnen scheppen, waarom dan niet een onsterfelijk mens? 0, wat een dwaasheid moet er in een godheid zijn die er behagen in schept om het meest verhevene te scheppen, om het daarna weer voor eeuwig te vernietigen of uit mensen schandelijke wormen of infusiediertjes te vormen!
[15] Moet ik dan sterven? Waarom moet ik dan sterven? Wat heb ik gedaan, wat hebben miljoenen mensen gedaan, dat ze moeten sterven? Werkelijk, in een gekkenhuis zou men een betere scheppingsnorm kunnen opstellen dan deze sterfelijke, die is ingesteld door een godheid die uiterst wijs heet te zijn!'
[16] Op dat moment maanden de aanwezige vrienden en artsen onze astronoom tot rust die hij, als hij weer wilde genezen, dringend nodig had. Want het stond immers nog helemaal niet vast dat hij nu als gevolg van deze weliswaar forse afkoe­ling moest sterven, maar wel zouden zulke heftige gemoeds­aandoeningen hem werkelijk zijn dierbare leven kunnen kos­ten.
[17] Deze vermaning had bij onze astronoom echter heel weinig effect, want hij viel daarop alleen maar des te heftiger uit en zei op opgewonden toon: 'Weg, weg met jullie hulp! Weg met dit ellendige, vervloekte leven! Als de mens niet eeuwig leven kan, is het leven de grootste en meest schandalige bedriegerij en zijn alleen de dood en het niet-zijn de waarheid! Een wijze moet zich schamen voor zo'n afschuwelijk leven, dat slechts van vandaag tot morgen duurt! Ik wil dus ook niet meer leven! Ik heb nu duizend keer meer een hekel aan dit miserabele leven dan aan de ellendigste dood; geef mij dus vergif, geef mij een sterk vergif, zodat ik zo snel mogelijk van dit afschuwelij­ke leven af ben! Vervloekt zij zo'n leven, zo'n muggenleven, en eeuwige schande zij de oerkracht of godheid of wat voor een miserabele geest het misschien ook is, die de verheven mens geen leven kon of wilde geven dat zich ook qua duur met dat van de sterren zou kunnen meten! Weg daarom met dit leven, weg met deze bedriegerij van een godheid! Als die de mens geen beter leven kan geven, dan wordt zij ervoor bedankt en mag ze het zelf houden! Het ga jullie goed, mijn beste vrien­den, ik sterf, ik wil sterven, ja, ik moet sterven; want nu zou ik als verheven mensengeest nooit meer de schande van zo'n fopleven kunnen verdragen!'
[18] Nu manen de artsen onze astronoom weer tot kalmte. Maar hij valt stil en geeft geen antwoord meer. De artsen geven hem muskus* (*Afscheiding van het muskusdier; werd behalve als parfum ook door artsen gebruikt als middel om het hart te activeren.), maar dat gooit hij van zich af. Zij vragen hem het medicijn toch te nemen, maar hij zegt niets meer en begint te rochelen. Men begint hem te wrijven om hem uit deze lethar­gie te redden, maar het is tevergeefs. Na enkele uren houdt het rochelen weliswaar op, maar in plaats daarvan treedt een hef­tig delirium op -zo lijkt het voor de wereld -waarin de astro­noom met een hoge, schelle stem het volgende zegt:
[19] 'Waar zijn jullie toch, jullie mooie sterren, waar ik zoveel van hield? Schamen jullie je soms voor mij, dat jullie je lieflij­ke aangezicht voor mij verbergen? 0, schaam je niet voor mij! Jullie wacht immers hetzelfde lot dat mij nu getroffen heeft. ook jullie zullen sterven, zoals ik nu gestorven ben! Maar koester daarom geen wrok tegenover de zwakke Schepper, zoals ik gedaan heb. Want kijk, hij was beslist van goede wil, maar had te weinig wijsheid en kracht, en daarom zijn al zijn werken zo broos en vergankelijk. Hij zou er weliswaar beter aan gedaan hebben als hij nooit iets had geschapen waarvoor hij zich tegenover ons, zijn wijze schepselen, alleen maar moet schamen; want in een onvolmaakt werk zie je niet de hand van een volmaakte meester! Laten we dus geen wrok meer koeste­ren tegen die arme stakker van een Schepper, die er op de duur nog moeite mee zal hebben om bij de totale vergankelijkheid van al zijn werken zichzelf in stand te houden.
[20] O, arme Schepper! Nu zie ik pas in dat je wel een heel goed wezen bent en zelf de grootst vreugde zou hebben gehad als jouw schepping beter gelukt was, maar: 'Ultra posse nemo tenetur'.* (­* niemand vermag iets boven zijn vermogen te doen.)Een schelm, die iets beter wil doen dan hij kan. Maar jij hebt het niet boven je krachten beter gedaan, dus ben je ook geen schelm! --­
[21] O, arme, goede mens Jezus, die aan de wereld wel de meest wijze moraal hebt gegeven, begeleid door verschillende schijn­wonderen! Jij hebt je ook te veel op je vermeende God-Vader verlaten, die jou vanwege zijn evidente zwakheid juist toen in de steek liet, toen het het meest nodig was om je zo krachtig mogelijk te ondersteunen met een almacht waarmee jij je vij­anden als kaf had kunnen verstrooien! Toen jij aan de schandpaal hing, was het natuurlijk te Iaat om uit te roepen: 'Mijn God, mijn God, waarom heb je mij verlatén!?' Want kijk, jouw God had jou allang verlaten, omdat zijn kracht noch voor jouw noch voor mijn behoud toereikend is! Hij heeft weliswaar gedaan wat hij kon en zou ook graag meer hebben gedaan, maar kijk, daarbij geldt altijd het 'ultra posse nemo tenetur!' ­
[22] Ach, wat is het toch belachelijk! Nu ben ik gestorven en toch leef ik nog -als een gefopte ezel! Het raarste van de hele zaak is, dat het mij nu voorkomt alsof het volstrekt onmoge­lijk is om ooit te kunnen sterven! Maar waar is de aarde nu toch heen geglipt -en mijn goede vrienden? Ik zie weliswaar niets en hoor ook niets, behalve alleen mijzelf, maar ik ben ondertussen bij het volste bewustzijn, en mijn herinnering is heel helder en reikt tot ver voorbij mijn verblijf in de moe­derschoot. Het is werkelijk eigenaardig! Zou de godheid mij soms willen tonen, dat ze tot meer in staat is dan ik in mijn laatste uren van haar verwacht heb? Of leeft mijn lichaam nog op het allerlaatste moment van zijn vernietiging en lijkt mijn leven nu op het nagloeien van die zonnen, die triljoenen jaren geleden zijn uitgedoofd en alleen nog voortleven in de uitstraling van hun licht door de oneindige ruimte?
[23] Maar voor zo'n schijnleven, dat -wiskundig juist -ook wel eeuwig moet voortduren, omdat de uitgaande lichtstraal nooit op een eindige grens kan stuiten en daarom nooit volledig kan ophouden, ben ik mij nu te helder van mijzelf bewust, ja dui­zendmaal helderder dan ooit in mijn hele aardse leven. Alleen, zoals gezegd, ik hoor en zie niets behalve alleen mijzelf. -Aha, aha, stil nu! Ik heb de indruk dat ik een zacht gemompel hoor, een gefluister! En ook wil als het ware een zachte, heel zoete slaap zich van mij meester maken. En toch is het geen slaap ­nee, nee, maar het is, alsof ik uit een slaap wakker moet wor­den. -Maar nu stil, stil; ik hoor stemmen uit de verte, beken­de stemmen, heel bekende stemmen! Stil, ze komen naderbij!'
[24]
[25] Nu verstomde onze astronoom helemaal en bewoog ook zijn lippen niet meer, waaruit de rondom hem staande artsen en vrienden concludeerden dat het nu volledig met hem afge­lopen was; temeer daar de helft van de woorden die hier weer­gegeven zijn, door de omstanders meer als een rochelend gekraai werden vernomen dan als de gearticuleerde uitdruk­king van de vermeende innerlijke fantasie van het verstijvende organisme. De artsen grepen nog wel naar de meest extreme middelen om hem weer tot leven te wekken, maar die waren vruchteloos. Toen lieten zij de astronoom, die naar hun mening in diepe lethargie was weggegleden, met rust en wachtten de natuurlijke loop der gebeurtenissen af. Zij wacht­ten echter tevergeefs, want de natuur gaf niets verder te zien dan de werkelijke lichamelijke dood.
[26] Waar echter voor artsen de 'ultima linea rerum* (* het laatste doel der dingen.) bereikt is, nemen zij afscheid. En wij nemen ook afscheid, maar niet zoals de artsen, maar als geesten, die de voor deze aarde gestor­ven man ook in het hiernamaals kunnen volgen en kunnen gadeslaan wat hij daar zal doen en waarheen hij zich zal wen­den.
[27] Kijk, daar ligt hij nog precies zoals op de wereld op zijn bed, en verder is er niemand, behalve de drie engelen die jul­lie al kennen. En daar achter de drie boodschappers nog Iemand!
[28] Luister, hij spreekt nog en zegt: 'Kijk, nu hoor ik weer niets. Wat was dat dan zo even voor akoestisch bedrog? Hm, nu is alles weer muisstil. Ben ik er eigenlijk nog, of is het afgelopen met mij? O, afgelopen is het in geen geval, want ik voel mezelf immers, ik ben me heel helder van mezelf bewust, ik denk, ik herinner mij haarfijn alles wat ik ooit heb gedaan; alleen die nacht, die godvergeten nacht, die wil niet wijken! Ik zal voor de lol toch eens gaan roepen, en wel zo hard mogelijk. Misschien zal mij toevallig toch iemand horen. -Hallo! Is er iemand in mijn buurt, die mij uit deze nacht kan helpen? Help mij, als er toevallig iemand in mijn buurt is!'
[29] Nu meldt boodschapper A zich en zegt tegen boodschapper B: 'Broeder, til hem uit zijn graf!' Boodschapper B buigt zich nu over de astronoom en zegt: 'Jou geschiede zoals de Heer van alle leven en zijn het eeuwig onveranderlijk wil! Sta op uit het aardse graf van je stoffelijke lichaam, aardse broeder!'
[30] Kijk, nu staat op datzelfde ogenblik de astronoom op en zijn lichaam valt als een opgeloste nevel terug! Maar de astro­noom roept: 'Broeder, nu je mij uit het graf hebt gehaald, haal mij dan ook uit mijn nacht!' En boodschapper C zegt: ~dus is het van eeuwigheid de wil van de Heer, dat al Zijn schepse­len en vooral Zijn kinderen licht hebben en met geopende ogen in het licht zullen wandelen. Open dus je onsterfelijke ogen en zie en aanschouw wat je behaagt. Het zij zo!'
[31] Nu opent de astronoom voor het eerst in de geestelijke wereld zijn ogen en ziet heel duidelijk zijn omgeving. Hij is oprecht blij, omdat hij -naar zijn idee -nu weer mensen ziet en de bodem waar hij op staat. Maar nu vraagt hij: 'Beste vrienden, wie zijn jullie eigenlijk? En waar ben ik? Want het komt mij hier voor een deel heel vertrouwd en voor een deel toch ook weer heel vreemd voor. Ook ben ik zo licht en onge­woon gezond, en ik begrijp niet goed hoe ik hier gekomen ben en hoe de kracht van jullie woorden mij ziende heeft gemaakt. Want ik was werkelijk helemaal blind.
[32] Engel A zegt: 'Je bent voor de wereld wat je lichaam aangaat gestorven en bent nu -voor eeuwig levend wat je ziel en je geest betreft -hier in de eigenlijke, ware wereld van het leven der geesten. Wij drieën zijn engelen van de Heer, en zijn naar jou toe gestuurd om je te wekken en op de juiste weg te leiden naar de Heer, jouw God en onze God, naar jouw Vader vol liefde, geduld en erbarmen, die ook onze Vader is en heilig, meer dan heilig en die jij in je laatste uur op aarde een 'zwak­ke godheid' noemde, omdat je blind was, maar die jou alles vergeven heeft, omdat je blind en zwak was! Nu weet je alles; handel daarnaar, dan zul je net als wij voor eeuwig meer dan zalig zijn!'
[33] De astronoom zegt: 'Broeders, vrienden van God, leid mij waarheen jullie willen, ik volg jullie! Maar als ik ooit de ein­deloze genade deelachtig zou worden God te mogen aan­schouwen, sterk mij dan geweldig! Want ik voel mij voor eeu­wig te ellendig en met smaad overladen en onwaardig om die allerheiligste aanblik te verdragen! -Maar daar zie ik nog iemand die heel vriendelijk naar ons kijkt! Wie is deze voor­treffelijke man? Zeker ook een boodschapper van de heme­len?,
[34] A zegt: 'Ja, meer een boodschapper van alle hemelen. Ga naar Hem toe, de weg naar Hem is kort. Hij zal het je Zelf openbaren'.
[35] De astronoom gaat naar Hem toe, en de Man in kwestie komt hem tegemoet en zegt: 'Broeder, ken je Mij dan niet?' En de astronoom antwoordt: Hoe zou ik je moeten kennen, ik zie je toch voor het eerst. Wie ben je dan, liefdevolle, voor­treffelijke broeder?'
[36] De vriendelijke Man zegt: 'Kijk naar Mijn wondtekenen! Zie, Ik ben jouw zwakke Jezus en kom je tegemoet om met Mijn zwakheid jouw zwakheid te ondersteunen, want als Ik je met Mijn kracht tegemoet zou komen, zou je geen leven heb­ben! Want weet, elk beginnend leven is een tere plant, die zon­der lucht niet gedijt, maar een orkaan doodt het leven van de plant! Daarom ben Ik nu ook slechts een zuchtje wind dat jou tegemoet komt om je tot leven te wekken, en geen orkaan om je te vernietigen. Heb Mij lief, zoals Ik jou van eeuwigheid af liefheb, dan zul je het ware eeuwige leven hebben!'
[37] De astronoom zegt: 'O, mijn meest geliefde Jezus! U bent het dus -die de bewoners van de aarde de voortreffelijkste leer hebt gegeven, terwijl ze U daarvoor gekruisigd hebben? Leer mij de juiste weg die naar God leidt en die U hebt onderwe­zen; door mij zult U daarvoor nooit gekruisigd worden! Maar, als het mogelijk is, laat mij daarbij tevens de grote schepping, die mij mijn gehele leven lang zozeer heeft beziggehouden, in alle klaarheid waarnemen.'
[38] Jezus zegt: 'Jouw weg naar God zal niet lang zijn, als je hem direct wilt betreden; maar als je eerst jouw sterren grondig wilt onderzoeken, zul je een lange weg te gaan hebben. Kies nu, wat je het liefste wilt!'
[39] De astronoom zegt: 'Mijn geliefde Jezus, kijk, voor God ben ik nog lang niet rijp. Help mij dus, als U kunt, om in de sterren rijp te worden' .
[40] De Heer zegt: 'Het geschiede naar je liefde! Kies één van deze drie engelen, die jou zal leiden en je aan het einde van de reis zal tonen Wie jouw vermeende Jezus is, die jij kent als een mens die gekruisigd werd!' ­
[41] Zie nu opnieuw hoe deze astronoom zijn 'water' zoekt en alleen daarin naar Mij toe wil zwemmen, zonder te bedenken dat Ik al bij hem en hij bij Mij was! Hoeden jullie je dus voor het te geleerde water van de sterrenkundigen en geologen, want de drijvende kracht daarvan is niet naar Mij gericht, maar naar de liefde voor het vakgebied der geleerden! -Voor dit doel diende dit tamelijk lange voorbeeld. -Amen.
«« 3 / 15 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.