Voorspoedige landing. Jonatha's voldoening. De dankbaarheid van Cyrenius. De schipbreukelingen rusten uit. Het vastgelopen schip wordt geborgen. Gemeenschappelijk ontbijt. Jonatha's deemoed. Aankomst van Jozef en zijn gehele gezin

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 180 / 302 »»
[1] Het eerste wat Cyrenius aan zijn reusachtige redder vroeg was, hoe de naam was van de streek, waar hij zich nu bevond, en hoe hij zelf heette.
[2] Jona/ha antwoordde: 'Heer, u moet hier wel een vreemdeling zijn, als u niet eens deze streek kent, met zijn zeer eigen karak­ter!'
[3] Cyrenius: 'Vriend, de ene streek lijkt niet zelden op de ande­re. Bovendien, in dit schemerige maanlicht zou je nauwelijks je ei­gen vaderland herkennen!
[4] En als je nog kort tevoren in doodsangst verkeerde, dan is het nog eens extra moeilijk om een streek te herkennen.
[5] Dus moest je me toch maar vertellen hoe deze streek heet, waarheen die ontzettende storm mij afgedreven heeft.'
[6] Nu zei Jonatha: 'U weet toch ook wel, geachte Heer, dat er een regel bestaat, die verbiedt om aan een geredde schipbreukeling on­middellijk te zeggen waar hij zich bevindt?
[7] Want als hij ver verwijderd is van de plaats van zijn bestem­ming, dan kan hij -als Hij dat direct na het doorstane gevaar verneemt -daardoor al te treurig worden.
[8] Anderzijds, kan het hem wel eens het leven kosten, als hij door de willekeur van de storm vlakbij de plaats van zijn bestemming blijkt te zijn terechtgekomen; de overgang van doodsangst naar de vreugde van dat nieuws kan te groot zijn!
[9] Daarom moet de redder eerst zwijgzaam zijn; hij mag de geredden pas na enig uitstel zeg­gen wat zij willen weten.'
[10] Cyrenius zei, na dit ant­woord van de hem nog onbekende redder beluisterd te hebben:
[11] 'U bent werkelijk een zeer edelmoedig redder, en u beschikt bovendien over ware wijsheid; het is dus nu zaak, dat u goed op uw roer let, zodat we gauw aan land zijn!'
[12] Nu zei Jonatha: 'Ik zie onze baai al voor me, zij loopt ten slotte uit in een smalle zeearm!
[13] Bij rustig weer en een kal­me zee zouden we van hier af mijn vissershut allang hebben kunnen zien!
[14] Reeds binnen een kwartier­tje zijn wij lang en breed op het droge; want de wind is nu zeer gunstig voor ons!'
[15] Cyrenius stelde zich nu maar tevreden met dit antwoord, terwijl Jonatha vliegensvlug dwars door de baai voer, om in enkele minuten de zozeer verlang­de kust te bereiken.
[16] Toen de boot was vastge­legd gingen allen dadelijk aan land, waarbij Cyrenius luidkeels de God van Israël, Die hem en al zijn dierbaren had gered, dankte!
[17] Toen Jonatha dat hoorde, namelijk dat Cyrenius, die hij toen nog niet kende, de God prees van Abraham, Izaak en Jacob zei hij, blij verrast:
[18] 'Vriend, nu ben ik dubbel­ blij, nu ik in uw persoon tevens een Israëliet heb mogen redden; Ik ben zelf namelijk ook een zoon van Abraham!'
[19] Cyrenius sprak: 'Nu, dat ben ik niet maar ik ben een Ro­mein; dat neemt niet weg, dat de heiligheid van uw God mij bekend is en dat ik mij daarom tot Hem alleen beken!'
[20] Jonatha antwoordde: 'Dat is dan nog beter; morgen moeten wij het daarover nog verder sa­men hebben, maar nu moet u eerst gaan rusten!
[21] Kijk, mijn hutten zijn ruim en schoon. Stro is er ook in over­vloed ter beschikking, zodat u een legerstede kunt maken. Zelf zal ik weer onmiddellijk teruggaan om te proberen uw schip vlot te krij­gen.'
[22] Cyrenius: 'Maar vriend, dat kan toch morgen ook nog wel!'
[23] Maar Jonatha antwoordde: 'Morgen is het Sabbath; dan moe­ten we ons onthouden van alle zware arbeid! Daarom moet voor zonsopgang alles nog worden af­gewerkt!'
[24] Vervolgens ging Jonatha met zijn bemanning weer aan boord. Doordat de wind wat min­der geworden was, voer hij nu veel vlugger in de richting van Cy­renius' schip. Het weer vlot bren­gen daarvan kostte hem betrekke­lijk weinig moeite, doordat de vloed, die bij volle maan sterk was, hem een handje hielp.
[25] Hij pakte vlug het sleep­touw, maakte vast, en roeide vol vreugde naar de tamelijk diepe baai terug. Zo bracht hij dat grote schip in veilige haven. Met een zeer lange tros liet hij het aan de oever meren, omdat daar niet ge­ankerd kon worden.
[26] Nadat dit karwei, dat toch nog zo 'n twee uren geduurd had, was geklaard, ging Jonatha met zi jn helpers -het liep al flink tegen de morgen -naar huis, waar hij naar bed ging en toch nog zo'n drie uur sliep.
[27] Ook Cyrenius en zijn ge­volg waren in slaap gevallen en zij sliepen een flink gat in de dag,...
[28] Toen Jonatha verkwikt wakker werd, loofde en prees hij God in het Kindje van Jozef, in­dachtig wat Het tegen hem had gezegd.
[29] Daarna gaf hij opdracht aan de vrouwen om dadelijk der­tig van de mooiste tonijnen schoon te maken en die voor de vele gasten te roosteren; daarbij hielp hij zelf met al zijn personeel.
[30] Toen dat ontbijt na een uurtje klaar was, ging Jonatha zijn geredde gasten persoonlijk wek­ken.
[31] Cyrenius was de eerste, die wakker werd. Hij voelde zich weer prima en helder van geest. Onmiddellijk vroeg hij aan Jo­natha of die het schip nog had kunnen vinden.
[32] Jonatha zei: 'Komt u maar eens overeind en kijk uit het ven­ster!'
[33] Cyrenius deed dat direct en zag zijn grote schip behouden in de haven liggen.
[34] Blij, dankbaar, ja diep ge­roerd zei hij nu tegen zijn reus­achtige redder:
[35] 'O beste vriend, zo'n daad is niet op normale wijze te belo­nen. Werkelijk, deze daad zal ik vergelden op een manier, waarop alleen een keizer belonen kan!'
[36] Jonatha zei echter: 'Vriend, laat dat nu maar! Kom liever met uw gevolg ontbijten!'
[37] Hoogst verwonderd zei nu Cyrenius: 'Wat, wil je ons nu ook nog als gasten verzorgen? Je bent een zeer nobele kerel! Wist ik nu maar eindelijk waar ik mij bevind en wie jij bent, dan zul je van mij horen, wie ik ben, en dan zul je een grote beloning in ontvangst moeten nemen!'
[38] Iedereen stond nu op en men volgde Jonatha naar diens grootste hut, waar het ontbijt al op het gezelschap stond te wach­ten. Iedereen at de goed klaarge­maakte vis met veel smaak, en Jo­natha werd hoog geprezen.
[39] Maar Jonatha zei: 'Mij moeten jullie daarvoor niet roe­men! Niet ik, maar heel Iemand anders heeft hieraan het grootste deel bijgedragen.
[40] Ikzelf was slechts een dom werktuig van Hem, Die mij hier­toe bestemde, en Die mij voor­spelde dat ik vannacht een belang­rijke dienst zou moeten verrich­ten!
[41] En het is dan ook precies zo gegaan; ik vond jullie inderdaad in grote nood en ben voor jullie een redder geworden, maar dat was de Wil van de Allerhoogste.
[42] Deze Heilige Wil heb ik vervuld, en het is voor mij een allerhoogste beloning te mogen weten, dat ik Gods Wil heb uitge­voerd uit liefde tot Hemzelf. En u ..., zelfs al was u een keizer dan nog zoudt u mij geen hogere belo­ning kunnen geven!
[43] Ik verzoek u dan ook ver­der niet over een andere beloning na te denken!
[44] Als u nu nog uw prachtige grote schip op orde wilt brengen, en mij dan wilt laten weten welke de plaats is van uw bestemming, dan zal ik u nog graag trachten met raad en daad terzijde te staan!'
[45] Cyrenius sprak nu: 'Vriend, ik zal je dat nu dadelijk doen weten.
[46] Ostracine in Egypte is dit­maal het doel van mijn reis, en zelf ben ik de stadhouder en een broer van de keizer. Mijn naam is Cyre­nius Quirinus.
[47] Bij het horen hiervan viel Jonatha op zijn knieën en smeek­te om genade voor het geval hij mogelijk in een of ander te ver zou zijn gegaan!
[48] Juist wilde Cyrenius Jo­natha oprichten, toen Jozef zich aanmeldde met heel zijn gezel­schap, omdat Jonatha -tegen de afspraak in - zich tot dusverre nog niet bij hem had laten zien!
«« 180 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.