Jozef over de drie vastende priesters. Nederigheid van de nieuwe huisgenote en haar adoptering door Jozef. Zegen en vreugde van het Kindje Jezus.

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 97 / 302 »»
[1] De zonen van Jozef gingen aan­stonds de kamer uit en brachten het middagmaal op tafel.
[2] Jozef zelf zei: 'Hoe zit het met ons drietal? Eten ze met ons mee of willen ze misschien van­daag liever op hun eigen kamer eten?
[3] Ga eens vragen hoe of wat; ze kunnen het precies krijgen zo­als ze willen!'
[4] De jongens gingen het vra­gen, maar het drietal zei geen woord; ze gaven slechts door ge­baren te kennen dat ze tot aan zonsondergang niet zouden spre­ken noch ook iets tot zich nemen, noch spijs noch drank.
[5] Dit deelden Jozefs zonen hem mede. Jozefvond het best en zei:
[6] ' Als die drie daarvan een ge­wetenszaak hebben gemaakt, zouden wij er niet goed aan doen wanneer wij hen niet in de gele­genheid lieten hun gelofte te hou­den.
[7] Laten wij nu dus maar in de naam des Heren aan tafel gaan en dankbaar innemen wat God ons heeft toegedacht. ,
[8] Maar nu sprak de vrouw weer: 'Beste huisvader, U bent veel te goed, en ik ben waarde­loos. Ik ben daarom dan ook niet waard aan Uw tafel aan te zitten. Als ik op de grond gezeten eten mag van Uw goede gaven zal ik al heel erg dankbaar zijn.
[9] Bovendien zijn mijn havelo­ze kleren en mijn ongewassen lichaam onwaardig voor de tafel van iemand zoals U.
[10] Daar wist Jozefwel iets op, hij zei tegen zijn jongens: 'Ga vier grote kruiken water halen en zet die in het zijkamertje van Maria.
[11] En tegen Maria zei hij: 'Vrouw, ga jij die vrouw wassen, haar haren doen, en daarna trek je haar je eigen beste kleren aan!
[12] Heb je haar feestelijk en fraai uitgedost, breng haar dan hier, zo zal ze zonder schaamte met ons het middagmaal kunnen genieten. 
[13] Binnen een half uur was al­les overeenkomstig Jozefs wil ge­regeld en in plaats van de vrouw van zoëven stond daar nu een lief, schuchter en uitermate dankbaar meisje, op wier gezicht nog nau­welijks de sporen te zien waren van haar eerdere neerslachtig­heid.
[14] Ze had werkelijk schone gelaatstrekken en in haar ogen was een echte deemoed te lezen tegelijk met diepgevoelde liefde.
[15] Jozef was nu echt blij met dit kind en zei: 'O Heer, ik dank U dat U mij hebt uitverkoren om deze arme stakker te redden. In Uw H. Naam wil ik haar aanne­men als een volwaardige dochter.
[16] En, zich tot zijn zonen richtend, zei hij: 'Kijken jullie je arme zusje nu eens aan en heet haar als echte broers hartelijk welkom.'
[17] Jozefs zonen gaven met groot genoegen gevolg aan dit ver­zoek, en tenslotte zei ook het Kindje:
[18] 'Zoals door jullie, is zij nu ook door Mij als zuster aangeno­men; dat is een goede daad waar­aan Ik veel genoegen beleef!
[19] Toen het meisje het Kindje zo hoorde spreken was zij ver­baasd en zei: 'Hoe bestaat het dat dit Kindje spreekt als ware hij een God?
«« 97 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.