Mededeling van de Heer aan Zijn kinderen

Antonie Grossheim - Antonie Grossheim: De zeven woorden van Jezus Christus aan het kruis

«« 2 / 7 »»
[1] 11 oktober 1863. Jullie, Mijn kinderen, die door de zonde gebonden zijn en in de slaap van jullie wereldse zin voortdromen, verneem Mijn woorden, die Ik als de enige Heer van de oneindigheid door de mond van een door Mij uitgekozen maagd aan jullie bekend maak.
[2] De tijd van de voorspelling van de profeten van het Oude Verbond, evenals alles wat de zieners over mij voorspeld hebben, is met Mijn toenmalige komst op jullie aarde vervuld. En nu is andermaal de tijd aangebroken, die Ik tijdens Mijn aardse leven voorspeld heb, toen Ik sprak: "Er zal een tijd op aarde komen, waarin zelfs Mijn uitverkorenen Mij afvallig zouden worden, als het door Mij werd toegelaten." Maar daarvoor (dat dit uiterste Mijn kinderen niet overkomt) wordt door Mij zorg gedragen.
[3] Alle anderen echter, die alles nader aan het hart ligt dan te vorsen naar jullie eeuwige bestemming en zich de middelen tot het bereiken daarvan eigen te maken, jullie bind Ik als jullie Vader en toekomstige Rechter op het hart: Laat af van de wereld en haar vergankelijke genoegens en keer je tot Mij in woord en daad, omdat er nog tijd is! Want het duurt niet lang meer voordat Mijn geduld is uitgeput, en jullie vervallen dan aan het gericht van Mijn toorn. Jullie weten toch immers uit de Schrift, dat het verschrikkelijk is om in de handen van de levende God te vallen. Ook zeg Ik jullie: "Voorwaar, voorwaar, hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden zullen niet vergaan!"
[4] Toen Ik in Mijn aardse lichaam onder jullie mensenkinderen op aarde rondliep, heb Ik zondaars en tollenaars, die destijds als het meest verachtelijke volk werden beschouwd, om Mij heen verzameld. Ik werd daarom door de groten en voornamen veracht en gehaat, zodat Ik overal de naam had een sluwe volksbedrieger en zelfs een heimelijke zondaar te zijn. Maar Ik kwam niet vanwege de rechtvaardigen naar de aarde, maar voor hen, die ziek zijn in hun geest en voor de zondaars, voor wie Ik Mijn leven en bloed offerde.
[5] Ten tijde van Mijn kruisiging stonden de vrienden van Mij, die Mij trouw gebleven waren, om Mij heen, evenals een grote menigte volk die vervuld was van leedvermaak en onder hoongelach riep: "Vroeger heeft hij anderen geholpen, nu kan hij zichzelf niet helpen!" Dit sterkte de vijanden in hun geloof, dat Ik niet God zou zijn, maar eerder een door God verlaten grote misdadiger.
[6] Ik sprak echter, terwijl Mijn aardse vlees in de greep was van de angst, vanaf het kruis tot de omstanders zeven woorden in de Oud-Hebreeuwse taal, waarvan tot op de huidige dag nog geen juiste uitleg bestaat. Daarom heb Ik in Mijn genade er behoefte aan gevoeld om deze nogmaals, en wel met de juiste uitleg van hun betekenis, voor de toekomstige (d.w.z. de tegenwoordige) tijden te herhalen en zodoende hun zin aan die mensen, die van goede wil zijn, te openbaren.
[7] Toen Ik na een langdurig lijden en veel pijnen, die Ik door de goddeloosheid van de beulsknechten moest verdragen, zo ver gekomen was dat de hogepriesters zagen dat Ik zou kunnen sterven vóórdat zij hun wrok en boosheid op Mij gekoeld hadden, probeerden dezen zo snel mogelijk van het hoogste Romeinse gerechtshof het doodvonnis te verkrijgen om toch het genoegen te smaken Mij zo pijnlijk mogelijk te zien sterven. Toen vervolgens het bericht van Mijn doodvonnis, dat inhield dat Ik gekruisigd moest worden, binnenkwam, juichten Mijn vijanden met luider stem en zij probeerden hun werk onmiddellijk ten uitvoer te brengen.
[8] Toen eindelijk Mijn terechtstelling plaats vond, kwamen Mijn vrienden, die zich heimelijk onder het volk verborgen hadden gehouden, naar het kruis om Mij te troosten en te sterken. De boze menigte wilde dezen echter wegjagen, en slechts door bemiddeling van Pilatus was het voor Mijn moeder, evenals voor Johannes, Mijn lievelingsleerling, en voor nog enkele vrouwen mogelijk om tot aan de voet van het kruis te komen en zo bij Mijn lichamelijke dood tegenwoordig te zijn.
«« 2 / 7 »»