Over de eenvoud. Het wonder van Gods liefde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 152 / 187 »»
[1] En Seth, tot wie deze woorden van Abedam zo geheel persoonlijk waren gericht, zette buitengewoon grote ogen op, evenals bijna alle overigen, hoewel deze woorden hen ook slechts zijdelings aangingen. Maar Seth noch iemand anders durfde Abedam om een nadere uitleg te vragen; want Abedams grote wijsheid had hen allen als het ware bijna verpletterd. Alleen bij Abedam, de bekende, bleef de tong op de juiste plaats en zijn hart in rust, waardoor zijn spraaklustige tong dan ook spoedig bij de vaderen en bij Abedam, de andere, toestemming vroeg om hier, nu toch allen zwegen, uit eigen beweging iets te mogen zeggen; want tot nu toe had hij toch alleen maar gevraagd of geantwoord op vragen van anderen.
[2] En zijn verlangen werd graag ingewilligd; en zo begon hij dan ook onmiddellijk zijn hart te luchten en wel als volgt:
[3] "Mijn geliefde vaderen en broeders, en ook Jij, mijn boven alles uit hoogst vereerde en innig geliefde naamgenoot! Het is al een oud gezegde onder ons, dat echt domme mensen en kinderen meestal de waarheid spreken; omdat ik stellig met alle recht bij voorkeur tot de eersten behoor en daar van oudsher al toe heb behoord, ben ik immers als geschapen voor een prediker! Op grond hiervan zeg ik tegen jullie allen en beken ik openhartig dat ik de gelukkigste van jullie allemaal ben, dat wil zeggen op mijn lieve naamgenoot na.
[4] Jullie zijn verbaasd over het licht maken, - ik daarentegen helemaal niet; want als men zich over alles zou willen verwonderen wat de oneindige macht, kracht en hoogste wijsheid van de Heer allemaal in staat is voort te brengen en uiterst gemakkelijk kan bewerkstelligen, waarlijk, dan kon men zijn leven wel doorbrengen in een staat van verwondering en opperste verbazing!
[5] Is dan niet iedere klop van ons hart een even groot wonder - maar wie zal zich daar voortdurend over verbazen?!
[6] Of dat wij kunnen zien, horen, ruiken, proeven, voelen, ons naar willekeur bewegen, staan, gaan, lopen, springen, voorts liggen, slapen, dromen, denken, liefhebben, begrijpelijk spreken, eten, drinken, ontlasten, ja in de liefde de aan ons gelijken verwekken en kort en goed alles wat wij dan met onze zintuigen waarnemen, zeg mij, zijn dat niet louter onbegrijpelijke wonderen?!
[7] Maar waar leeft er dan wel een mens die zich over dit alles voortdurend graag zou willen verbazen en als hij in staat is om maar een handbreedte hoog boven het aardse uit te denken, dat ook zou kunnen?!
[8] Wie ziet niet in dat een sterkere in staat is een grotere last op te tillen dan een zwakkere?! - Wie zal zich er over verwonderen dat de sterke sterker is dan de zwakke?!
[9] Als ik een steen in mijn hand neem en deze dertig manslengten van mij afslinger, maar een sterker en vaardiger iemand slingert hem honderd manslengten van zich af - zeg me, wie zal zich daarover verbazen?! En toch is zoiets een even groot wonder als wanneer Abedam in plaats van dit eenvoudige licht door een machtig 'Er zij!' een tweede zon ter verlichting van de nacht zou hebben geschapen!
[10] Waarlijk, wanneer men de zaak in het juiste licht beschouwt, moet de mens zich of altijd verwonderen, of hij moet zich helemaal niet verwonderen! Want wanneer ik mij over een daad van de Heer verwonder en over een andere weer helemaal niet, ben ik dan niet of een taxateur van de kwaliteit van Gods werken, waarvan niet één minder in zijn soort is dan de andere, of moet ik minstens nog honderdmaal dommer zijn dan ik van nature ben, als ik niet op het eerste gezicht in zou kunnen zien dat God in elk van zijn werken ondoorgrondelijk, onbevattelijk en oneindig is! Erken ik dat echter, waarom moet ik er dan vervolgens van opkijken als de almachtige, hoogst wijze God zulke werken voortbrengt die in ieder ook maar mogelijk denkbaar opzicht aan Zijn oneindige volkomenheid moeten beantwoorden?!
[11] Ja, indien iemand in staat zou zijn met één woord vanuit niets anders dan de menselijke zwakheid een met sterren bedekte hemel te voorschijn te roepen, waarlijk, daarover zou ik mij hogelijk kunnen verbazen; maar omdat alleen Gods kracht tot zoiets in staat is, verbaas ik mij daarover weer in het geheel niet!
[12] Of zou het dan een wonder moeten zijn wanneer de almachtige God heel makkelijk en goed tot dat alles in staat is vanuit Zijn eeuwige, hoogst wijze ordening?!
[13] Zie, daarover verbaas ik mij niet en zal er mij ook eeuwig niet over verbazen; maar wat mij wel hogelijk verbaast is, dat volgens hetgeen wij nu weten, deze almachtige God ook tegelijk ons aller meest liefdevolle, heilige Vader is! En zo erken ik slechts één wonder uit alle wonderen en dat is de liefde en wel de oneindige liefde in God voor ons nietigen ten opzichte van Hem en dan ook de liefde in ons tot Hem, hetgeen een omvatten van het Oneindige door het eindige is!
[14] Zie, dat is het enige waarover ik mij steeds meer en meer verwonder, omdat hier twee ondenkbare omstandigheden - een onuitsprekelijk niets en een onuitsprekelijk alles - in elkaar grijpen en in zekere zin hun uiterste best doen om met elkaar in evenwicht te komen!
[15] Zie, dat verbaast me en dat noem ik een wonder! Maar al het andere - omdat God op grond van Zijn eeuwige macht en kracht alles doet wat Hem maar mogelijk is en wij ook doen wat voor ons mogelijk is -, hoe moet of hoe kan ik mij daarover verbazen?!
[16] Indien ik mij echter al niet kan verbazen, juist ik, die mij toch niet kan beklagen dat ik teveel wijsheid zou hebben, - -?! Maar jullie hebben alle wijsheid in overvloed - en je bent verstomd vanwege de verlichting van de woning, en dat terwijl jullie toch dikwijls de hele dag onder het vaak brandende wonder van de zon ongehinderd met elkaar praten! Is dan het licht van de zon zwakker dan dit hier, of is haar licht minder uit de macht van het goddelijke woord voortgekomen dan dit?!
[17] Kijk, zoiets valt een nar op; en waarlijk, ook dat is een wonder, dat jullie wijzen dat niet allang is opgevallen!
[18] Wij kunnen ons immers dankbaar verheugen over iedere daad van God omdat Hij haar zeker louter en alleen uit wonderbaarlijke liefde voor ons onwaardigen verricht; maar om over het ene werk van de goddelijke kracht met stomheid geslagen te worden en over een ander weer met een heel onverschillige stap heen te draven, - waarlijk, dat betekent toch goed beschouwd niets anders dan Gods werken en daden met onze domheid inschatten!
[19] Houd het mij ten goede, lieve vaderen en broeders; maar ik kon het werkelijk niet meer nalaten je met een standje lastig te vallen over hetgeen reeds een blinde met een weinig nadenken als dwaas en ten opzichte van God volledig onwaardig, had moeten opvallen!
[20] Laat daarom dat ene wonder van de liefde voor eeuwig ons aller verbazing opwekken, namelijk, dat de almachtige God onze Vader is, ons liefheeft en maakt dat wij Hem wederom kunnen en mogen liefhebben! Maar voor al het andere danken wij Hem met een voor alles in dezelfde mate verheugd hart; dan zullen wij reeds daarom zeker meer waardig zijn ons Zijn kinderen te mogen noemen dan wanneer wij dag en nacht stomverbaasd zonnestofjes aan zouden gapen en daardoor de liefde, de dankbaarheid en al datgene zouden vergeten wat alleen maar ware kinderen betaamt.
[21] Laten wij ons over alle werken van God verheugen en laten wij ze eerbiedigen omdat het werken van de Vader zijn, die Hij gemaakt heeft uit liefde voor ons; maar laat het beoordelen daarvan in alle nederigheid slechts aan Diegene over die ze heeft gemaakt! Amen."
«« 152 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.