De ware broederschap tussen Henoch en Abedam, de bekende

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 153 / 187 »»
[1] Na deze woorden van Abedam, de bekende, zetten allen nog grotere ogen op en geen van hen wist hem te antwoorden.
[2] Pas na enige tijd stond Henoch op en reikte Abedam de hand en zei:
[3] "Waarlijk, geliefde broeder Abedam, het zou zeker niet tegen de goddelijke ordening ingaan als menigmaal de kinderen als ware wijsheidspredikers voor de wijzen op zouden willen staan om de veelvuldige dwaasheden van de zich zo dikwijls bijzonder wijs dunken de leraar te verbeteren! Je hebt mij nu een grote last van het hart afgewenteld!
[4] Hoe vrolijk en opgewekt in God zou ik al heel dikwijls hebben kunnen zijn, als jouw woorden vroeger in mijn oren hadden geklonken!
[5] Daarom zal het eeuwig waar blijven: wat de Heer, ons aller meest liefdevolle Vader de wijzen heeft onthouden, geeft Hij in ruime mate aan de zwakken en kinderen!
[6] Ja echt waar, iemand die God tracht te doorgronden is een zelfingenomen boosdoener, een grote dwaas en hij maakt zich druk tot de dood erop volgt, terwijl de kindertjes vrolijk het kostelijke brood van het ware eeuwige leven zorgeloos en blij uit de hand van de heilige Vader dankbaar ontvangen!
[7] O hoe groot is toch de dwaasheid van de mensen!"
[8] En de bekende Abedam voegde er aan toe: "En, lieve broeder Henoch, mijn domheid niet buiten beschouwing gelaten; want je weet immers hoe het er nog helemaal niet zo lang geleden met mij voorstond!
[9] Broeder, hetgeen waarover ik nu heb gesproken is echter zo opvallend dat zelfs een blinde het onmiddellijk zou hebben gemerkt!
[10] Maar daarom ben ik nog lang niet jouw leraar, maar jij de mijne in de Heer! Amen."
[11] En Henoch antwoordde Abedam: "Broeder Abedam, wat denk jij nu nog van mij te leren?! Misschien een weinig dwaasheid gevoegd bij jouw vrijheid?!
[12] Zie, ik voor mij ben weliswaar net zoals jij en zou daarom voor een hele aarde vol wijsheid niet een klein steentje gewicht aan liefde willen geven en daarom heb ik ook nog nooit uit eigen ijdele beweging één woord tegen iemand geuit, maar als ik sprak, dan sprak ik gedwongen door de innerlijke goddelijke geest en wist dikwijls na afloop van de toespraak niet wat ik gezegd had, omdat niet ik, maar alleen de goddelijke geest uit mijn bespottelijk ontoereikende mond sprak.
[13] Zie, broeder, in dit opzicht zouden wij niets op elkaar voorhebben; maar nu komt er iets dat mij ten opzichte van jou tot een dwaas maakt en dat is dat ik toch niet zelden bij mijzelf over Gods werken nadacht en die danig - volgens jouw woorden op waarde schatte!
[14] Zeg nu en oordeel zelf over ons, wie van ons beiden meer of minder op de andere voorheeft en wie daardoor eerder gerechtigd is de andere tot leraar en tot een waar voorbeeld te zijn!
[15] Ik heb je weliswaar eerder op weg hiernaartoe iets geleerd, maar toen kende ik je nog niet zoals nu en daardoor was mijn les ook enigszins voorbarig volgens het recht van de goddelijke liefde; maar hetgeen ik toen tegen je zei, zei ik je immers niet om je daarmee aan te willen tonen dat ik meer gewekt zou zijn dan jij, maar wat ik deed, deed ik zuiver alleen uit liefde tot jou. Maar nu spijt het mij toch dat ik diegene beleerde die voor mij een grote leermeester in deemoed is!"
[16] En de bekende Abedam antwoordde Henoch: "Broeder, maak me niet verdrietig; ik voel pas een beginstadium van blijmoedigheid in me! Wanneer jij mij ook maar een beetje begint te verheffen, is het abrupt met mijn zaligheid gedaan; want kijk, ik ben al van nature zo, dat alleen de grootste nederigheid bezielend op mij werkt!
[17] Maar waarom zou de ene broeder de andere geheel overbodig boven zich verheffen?!
[18] Maar broeders moeten broeders voor elkaar blijven! Heeft de ene gebrek aan iets, dan moet de andere hem met zijn voorraad te hulp snellen en ook omgekeerd, zodat niemand iets op de ander voorheeft. Maar wat zou er voor een situatie ontstaan als een broeder - zeker door toelating van de Heer voor het welzijn van zijn broeder - vanuit een goed hart mogelijk iets beter uit zijn woorden komt en de andere hem daarom vervolgens zo half en half begint te verafgoden?!
[19] Blijf jij daarom mijn lieve broeder Henoch en geef me als broeder altijd met graagte van jouw overvloed als je ziet dat het me ergens aan mankeert en betreur dan ook niet hetgeen je je broeder hebt gegeven, - en ik zal hetzelfde doen! En als allen het dan zo zullen doen, waarlijk broeder, dan zal het wel moeilijk ooit tot een twist tussen de broeders komen; en ik geloof ook vast dat een zodanige leefwijze van de broeders onder elkaar ook reeds van eeuwigheid her diep in de goddelijke ordening geworteld is. En voor eeuwig willen wij ook verder zo blijven! Amen."
[20] Henoch werd tot tranen toe geroerd, omarmde Abedam, gaf hem een ware broederkus en antwoordde:
[21] "Ja, broeder in de Heer en in alle liefde uit Hem, jij hebt met één houw een boom geveld! Hoe eenvoudig en toch zo goddelijk waar zijn jouw woorden en zij zullen tot in de eeuwigheid waar blijven!
[22] En zo willen wij allen ook blijven, niet alleen tijdelijk, maar eeuwig! Amen."
«« 153 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.