Lamech vraagt naar de naam van Abedam, de onbekende

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 155 / 187 »»
[1] Na deze woorden van Abedam, de andere, ging ook Lamech, de getrouwe bewonderaar van Emmanuël, aan Abedams zijde staan en bekeek hem van hoofd tot voeten; want deze laatste woorden hadden ook hem uit de verdoving tengevolge van zijn liefdesverdriet gewekt en deden zijn hart versteld staan. Omdat hij in zijn liefdesverdriet om de verdwenen Emmanuël van de eerder gesproken woorden nagenoeg niets opgevangen had, was het nu heel duidelijk dat deze onverwachts uit Abedams goddelijke mond opgevangen woorden van licht en liefde op zijn opnieuw ontwaakte hart een verbijsterende uitwerking moesten hebben en dat nog des te meer op de zieke liefde van Lamech, omdat Hij, uit Wiens mond en hart deze woorden kwamen, de opnieuw verborgen Emmanuël Zelf was!
[2] En nadat hij zo te zeggen genoeg naar Abedam gekeken had en ondanks al zijn kijken er niets uit op kon maken, nam hij eindelijk de vrijheid om aan Hem te vragen:
[3] "Luister, Abedam, je bent voor mij nog een volslagen vreemde man omdat je uit een menselijke mond zuiver goddelijke woorden spreekt, zo zelfs, dat als mijn innig geliefde Emmanuël Abba hier zou zijn en over dit belangrijkste punt van het menselijke leven zou willen praten, Hij onmogelijk anders had kunnen spreken dan jij nu hebt gedaan! Wees toch zo goed en zeg me waar je een dergelijke onbegrijpelijk hoge liefdeswijsheid hebt verworven!
[4] Want zie, Emmanuëls verdwijnen heeft mij tot nu toe voor alles doof en blind gemaakt en daarom zie ik je nu stellig voor de eerste maal met mijn ogen in ons midden en kan me niet genoeg over je verbazen! Vertel mij daarom iets over jezelf; want mijn hart verlangt ten zeerste naar een nadere kennismaking met . jou!.
[5] En Abedam antwoordde Lamech: "Mijn geliefde Lamech! Luister eens: kun jij Me zeggen hoe laat het nu is en waar wij ons nu, zoals wij hier zijn, bevinden?"
[6] En Lamech antwoordde: "Voorzover ik het nu waarneem en me ook van vroeger heel vaag herinner, is dit de woning van Adam waarin hij ons allen, zoals wij hier nu zijn, opnam, nadat wij de hoogte van ons vaderland bereikt hadden; maar dat weet ik slechts als in een droom! Maar hoe laat het nu is, kan ik je niet precies zeggen; maar naar het nog tamelijk heldere licht in de woning te oordelen, kan het nog niet zo laat in de avond zijn."
[7] En Abedam zei weer tegen Lamech: "Zie, mijn geliefde Lamech, er is nu voor jou bijzonder veel aan gelegen dat je precies weet welke tijd van de avond het nu is; ga daarom even naar buiten en beoordeel aan de sterkte van het avondrood hoe vroeg of laat het in de avond is!"
[8] En Lamech volgde onmiddellijk deze raad op; maar wat schrok hij, toen hij in plaats van het verwachte avondrood zag dat de gehele aarde reeds overal in de dichtste duisternis gehuld was, die alleen door de voortdurende bliksemflitsen van het reeds zeer dichtbij gekomen grote onweer telkens huiveringwekkend uiteen werd gescheurd!
[9] Hij bleef niet lang buiten voor de deur staan, maar kwam ijlings, bijna struikelend weer terug; want hij had een grote vrees voor de nacht en voor onweer. En nu kwam hij angstig naar Abedam toe en zei tegen Hem:
[10] "O lieve, goede man, jij zult zeker hebben geweten welk uur van de nacht het reeds is; waarom heb je me dan naar buiten gestuurd om naar deze verschrikkelijke, ijzingwekkende nacht te kijken, waarin de avondschemering allang uitgedoofd is en waar in plaats daarvan nu geweldige bliksems en dof rollende donder met de dichte, hardnekkige nacht een vreselijke strijd schijnen aan te gaan?
[11] Kijk, ik beef nog over mijn hele lichaam van grote angst! O Emmanuël, was U nu maar hier! Met U zou ik het wel graag aandurven deze vreselijke nacht aan te zien; want voor U zou dit hevig en verschrikkelijk dreigende, op verwoestende strijd beluste vurige noodweer gehoorzaam moeten wijken!
[12] Het is maar goed dat Henoch tenminste nog bij ons is; anders was het zeker met ons gedaan! Jij schijnt je echter ook helemaal niet veel van het op ons afkomende noodweer aan te trekken?! Maar dat is je ook te vergeven omdat je hier nog vreemd bent en waarschijnlijk het verschrikkelijke van een dergelijk nachtelijk noodweer op de hoogte nog nooit hebt beleefd; maar je hoeft er maar één keer een mee te maken zoals het deze nacht zeker het geval zal zijn, dan zul je bij een volgend naderend onweer, 0 geloof me, zeker nog banger zijn dan ik het nu reeds zo erg ben!
[13] O Gij mijn Emmanuël Abba, was U alleen nog maar deze nacht zichtbaar in ons midden gebleven!"
[14] En Abedam keek Lamech heel vriendelijk aan, greep zijn hand en vroeg hem: "Lieve Lamech, zie, nu je buiten zo'n uitermate dichte nacht hebt aangetroffen, zou jij Mij dan niet willen vertellen waar het licht in deze woning vandaan komt?"
[15] Pas na deze vraag bemerkte Lamech het licht; en omdat hij nergens iets wat licht gaf kon ontdekken, keerde hij zich meteen weer tot Abedam en zei:
[16] "Zie, lieve, goede man, ik vind het wonderbaarlijk! Het is licht zonder licht, ja het is helder als de dag hier binnen, - en toch kan ik nergens een lichtbron ontdekken! Wat is dat? Waar komt het vandaan? Hoe is zoiets mogelijk?
[17] Heb jij het misschien zo gemaakt, of moet het mogelijk aan het grote onweer worden toegeschreven?! Want ik heb bij zulke zeer hevige onweersbuien ook al eens gezien dat in de meest duistere nacht dikwijls de bomen, het gras en de stenen door een blauw lichtende substantie omgeven waren; maar hun oplichten was toch op zichzelf maar zeer zwak, in vergelijking met deze helderheid was het toch maar barre duisternis!
[18] Daarom zou je mij misschien wel kunnen zeggen waar je mij naar vraagt!"
[19] Maar Abedam verwees hem met de volgende woorden naar Seth: "Lamech, ga naar Seth toe en hij zal je zeggen hoe dit licht ontstond; dan zul je spoedig in het licht een licht vinden, evenals je nu in het licht geen licht vond!"
[20] En Lamech stapte onmiddellijk op Seth af en vroeg hem: "Lieve vader Seth, zou je voor mij datgene willen doen waarvoor jouw broeder en zoon - of wat hij ook van jou mag zijn - mij naar je toe stuurde?"
[21] En Seth antwoordde hem: "Waarom sliep je hart dan tot nu toe?! Als je wakker geweest zou zijn, was zo'n vraag van jou nu overbodig geweest; maar omdat je grote liefde voor Emmanuël Abba je blind en doof voor al het andere maakte, heb je reeds de meest geldige reden om je te verontschuldigen en je mag daarom wel weten dat de onbegrijpelijk machtige veroorzaker van deze wonderbaarlijke verlichting zelf diegene is die jou naar mij verwees en die dat door niets anders dan door Zijn woord 'Er zij licht' teweeg heeft gebracht en dat wel vanuit de goddelijke kracht in hem. Ga nu, want nu weet je alles wat ook ik weet; meer kun je van de veroorzaker zelf verwachten! Amen."
[22] En Lamech ging met het hem door Seth aangegeven voornemen meteen weer terug naar Abedam.
[23] En Abedam zei daarop tegen hem: "Geliefde Lamech, zoek maar een beetje in de liefde van je hart, en je zult de Veroorzaker van het licht weldra hebben; want kijk, Degene die je zo boven alles uit liefhebt, is niet zo ver van je vandaan als je wel denkt! Heb je Hem evenwel gevonden, zwijg dan tot morgen!
[24] Maar vannacht zul je grote dingen zien! Amen."
«« 155 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.