De vreze Gods en de liefde tot God

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 158 / 187 »»
[1] En de hoge Abedam antwoordde de bekende Abedam op zijn korte verontschuldiging voor zijn vrees:
[2] "Je hebt weliswaar naar waarheid gesproken, maar onder ons moet Ik je dan toch een kleine tegenwerping maken. Zie, als dit lichte onweer een werk van Mijn macht zou zijn, hoe zou de wereld er dan nu wel voorstaan?! Ja, Ik zeg jou en ook jullie, waar zou de gehele schepping aan toe zijn?!
[3] Wil je echter een werk van Mijn macht zien, kijk dan naar de hele oneindige schepping, hoe alles is gegrondvest en op zijn eigen wijze als één geheel bestaat en als geheel toch slechts weer een deel is van het oneindige geheel, - en hoe zich niets van de aarde, niets van de zon, niets van de maan, ja niets van alle sterren kan verwijderen dan alleen hetgeen niet te wegen is, namelijk een zeer spaarzaam licht! Zie, dat zijn werken van Mijn macht!
[4] Meen je dan misschien dat Mijn macht een macht van verderf of een macht van vernietiging zou zijn?!
[5] Waarlijk, met zo'n denkbeeld over Mijn macht zou juist door een dergelijke macht van Mij zelfs nooit iets zijn geschapen!
[6] Maar omdat Mijn macht geen macht van vernietiging en verderf is, maar een macht van onophoudelijk voortbrengen en instandhouden van het voortgebrachte, is zij immers ook een macht van de eeuwige ordening.
[7] Vertel me nu maar, omdat het zo en onmogelijk anders met Mijn macht gesteld is, waar dan het door jou zo gevreesde in haar schuilt!
[8] Of denk je soms dat dit onweer minder een werk van Mijn liefde is dan een rustige, heldere dag?!
[9] Ik zeg jullie: een rustige, heldere dag lijkt op een liefhebbende echtgenoot die met zijn vrouw rustig in zijn woning zit. Weliswaar heeft hij zijn vrouw nog voortdurend lief, ja hij bemint haar getrouw, - maar wat een verschil is er tussen zijn liefde en de liefde van een jonge vrijer!
[10] Als de vrouw tegen haar man zegt: 'Zou je niet voor mij naar buiten willen gaan om enige peren te halen van de dichtstbij staande boom, of wat voor ander rijp fruit dan ook? Want ik heb trek en verlang er echt naar!'
[11] De man zal zich achter zijn oor krabben en tenslotte ietwat onwillig zeggen: 'Maar mijn lieve vrouw, het zijn maar drie stappen naar buiten; laat me toch een beetje rusten! Wanneer je er zo naar verlangt, kun je toch immers zelf halen waar je zin in hebt!? - Zie, zeg Mij of het niet zo is?!
[12] Maar wanneer de tedere maagd tegen haar gloeiende aanbidder zou zeggen: 'Je zult mijn hand en mijn hart krijgen; maar als een waar teken van je liefde moet je van hieruit honderd dagen ver reizen en van daar een kostbaar, zeldzaam geschenk van grote waarde voor mij meebrengen!',
[13] zal de aanbidder met zo'n uitdrukkelijke wens van zijn vurig beminde maagd net zo handelen als de echtgenoot in de woning tegenover zijn vrouw handelde?!
[14] O nee, zeg Ik jullie, - hij zal haar daarentegen antwoorden: 'O meisje, niet slechts honderd dagen ver, maar als je het wilt zal ik graag om jou te behagen, wel tot aan het eind van de wereld reizen en daar alle schatten van de wereld verzamelen en ze dan in jouw zachte schoot leggen!' - Zeg Me, is het niet zo?!
[15] Bezie de rustige, heldere dag in de woning en dan daar tegenover de onstuimige nacht van liefde in de borst van de jonge aanbidder! Wat een verschil is er tussen de beide soorten liefde!
[16] Wanneer nu deze onstuimige nacht vanuit Mij tegenover jullie, Mijn kinderen, lijkt op de liefde van de jonge aanbidder, - wil jij dan, Abedam, hierna nog beweren dat dat een vreeswekkend werk van Mijn, jou zo verschrikkelijk voorkomende macht is?"
[17] En de bekende Abedam antwoordde: "0 Heer, mijn hoge, meest liefdevolle naamgenoot, zie, nu is er weer een groot gedeelte van mijn domheid teniet gedaan! Mijn eeuwige dank daarvoor aan U!
[18] Maar ik geloof dat er desondanks bij mij toch nog een aanzienlijk deel van mijn dwaasheid in een hinderlaag verborgen moet liggen omdat ik mij nog steeds niet helemaal tegen mijn vrees verweren kan.
[19] Omdat U, hoge naamgenoot, zich al zoveel van mij hebt laten welgevallen wat U genadiglijk van mij hebt weggenomen, neem dan ook nog deze domheid van mij af en berg die ergens weg, waar het U maar behaagt!"
[20] En Abedam, de hoge, antwoordde hem: "Zie, nu heb je je goed uitgedrukt! Ja waarlijk, heel veel moest Ik van jullie slikken en de zak waarin jullie talloze dwaasheden worden gestopt, heet Mijn lankmoedigheid en Mijn grote geduld!
[21] Maar Ik zeg je dat niemand teveel op deze zak moet vertrouwen; want het zou toch eens kunnen gebeuren dat deze zou kunnen scheuren! En als dat zou gebeuren, wee over de aarde en haar bewoners!
[22] Zijn jullie beiden ook nu nog bang, Henoch en Lamech?" En Henoch antwoordde: "0 Abba, helaas moet ik Uw vraag met ja beantwoorden; maar ik denk: zoals alle kinderen vervuld zijn van angst en vrees, ben ik dat ook! Maar dat vind ik terecht; want zou Uw vaderlijke goedheid niet liefdevol de juiste dosis angst en vrees aan de zwakte van het kind toegevoegd hebben, wat zou er dan wel van het zwakke, maar zich ten onrechte sterk wanende kind terecht komen?! Wie zou het kunnen leiden en wie zou het kunnen opvoeden?!
[23] Zo is echter de vrees reeds de belangrijkste lerares van het kind! Zij was in het begin bij me en moet dat ook verder blijven; want ik weet maar al te goed dat juist in de vrees van de zwakken Uw hoogste liefde heerst.
[24] Zij is de getrouwste bewaker van de kleinen; daarom moet zij ook voor eeuwig de mijne blijven, zoals zij meteen al vanaf het begin voor mij de grote liefdegave van U, de goede, heilige Vader, was en dat eeuwig blijven zal!
[25] Door Uw erbarmen weet en voel ik heel levendig in me, dat door Uw behulpzame zorg en liefderijke genade mij geen leed kan en mag overkomen; maar toch vrees ik zulke buitengewone voorvallen en wel omdat ik U boven alles liefheb.
[26] Zie, waar liefde is, is ook vrees; maar waar geen vrees is, daar is ook geen liefde!"
[27] En Abedam antwoordde hem: "Henoch, je hebt waar gesproken! Wie leerde je zo te spreken?
[28] Ja, het is waar, in de vrees der zwakken ben Ik tegenwoordig! Wie de Vader liefheeft, vreest God; maar niemand kan zonder godvrezendheid de Vader beminnen.
[29] Daarom is godvrezendheid gelijk aan liefde voor God en kan de ene niet bestaan zonder de andere; maar toch moet worden opgemerkt dat de liefde hoger staat dan de vrees. En aldus is slechts in de liefde leven, maar niet in de vrees. In de vrees schuilt de dood, maar geen leven. Daarom moet tenslotte iedereen zijn vrees door de liefde laten gevangen nemen, dan zal hij leven in de Vader, want Hij alleen is een Heer van al het leven. Begrijp dat goed!"
[30] Maar Lamech vroeg aan Abedam: "Kunt U mij niet vlug even zeggen of ik wel in ernst vreesde?
[31] Zie, alles ziet er wel heel verschrikkelijk angstaanjagend uit en al dat voortdurend toenemende gehuil en kraken en donderen, het onheilspellende razen, bruisen en woeden vervult iemands hart zo heel onwillekeurig met grote, ja met stijgende angst, - en hoewel dat allemaal in mij omgaat, weet ik toch niet zeker of dat wel op kinderachtige vrees of misschien op een andere, mij tot nu toe nog onbekende gemoedsaandoening duidt! O Abba, leg me dat uit, indien het Uw heilige wil is! Amen."
[32] En terwijl Abedam hem buitengewoon vriendelijk aankeek, antwoordde Hij hem: "Lamech, Ik heb de indruk dat je door de bomen het bos niet ziet! Hoe kan men aan iemand vragen of vrees zijn eigen hart heeft overweldigd als men van louter angst over zijn hele lichaam beeft?!
[33] Zie, welke onbevreesde woorden pas kortgeleden aan je mond zijn ontsnapt! Waar is nu jouw grote moed en waar het onwankelbare vertrouwen?! En toch heeft nog geen van de door jou uitgesproken verschrikkingen plaats gevonden! Wij staan nog allemaal op de nog voldoende vaste aarde. Zij is nog niet verwoest; de zee is nog niet verdampt; er is nog geen hagel zo groot als de wereld op de aarde gevallen; ook is nog geen enkele berg door de vlammende orkanen weggedragen en boven onze hoofden zijn nog geen vlammen ineen gewerveld; en toch sta je naast me te trillen alsof hevige koortsaanvallen je ineens aangegrepen hebben!
[34] Wat zou er dan wel van je terecht komen als Ik om je te beproeven, al datgene liet gebeuren wat je Me voorheen zo onverschrokken moedig beschreef?!
[35] Dus neem ook hier goede nota van: het is beter om net als Henoch in een toestand van vrees te blijven dan in het vuur van de liefde teveel te beloven. Het is om het even wat iemand in het vuur van de liefde of uit louter van doofheid en blindheid vervulde vrees toezegt; want al dergelijke beloften worden niet gehouden omdat een dergelijke overspannen toestand nooit blijvend kan zijn.
[36] Hoe het liefdesvuur op zichzelf verandert, kun je immers aan de echtelijke liefde zien, dat een afgekoeld vuur is dat het bloed in het hart nooit meer aan het koken maakt, maar slechts teder en zachtjes verwarmt en zo doet leven!
[37] En hoe lang de vrees aanhoudt en de belofte in haar, kun je ook reeds bij de zwakke kinderen zien, die zich uit angst aan de door hen beloofde beterschap houden zolang hun vader met een somber gezicht tegen hen tekeer gaat; is zijn gezicht evenwel weer opgeklaard, dan is ook de vrees verdwenen, - maar met de angst ook al de beloften in haar!
[38] Wil je nu volmaakt zijn, dan moeten er steeds drie delen vrees en zeven delen liefde in je zijn; en daarbij zul je bij al je bidden ook tenslotte dit toevoegen: 'Vader, laat geen verzoekingen over mijn zwakte komen, maar bevrijd mij van al het kwade zowel geestelijk, alsook lichamelijk!' En zo zul je op de juiste wijze bidden; want de verzoeking is niet goed voor de vrije mens, daar zij ten eerste het lichaam doodt en ten tweede de geest verlamt.
[39] Jij bent weliswaar gelukkig omdat je de vrees met liefde overwon - zij het ook slechts in de tijd van de verzoeking - en toen de verzoeking kwam, liet je de liefde niet varen, maar je liet je sterkere liefde tot Mij door je vrees aandrijven, - maar in de toekomst zullen slechts diegenen gelukkig zijn die met steeds gegronder vrees voor God in de liefde tot de Vader zullen ontwaken! En zo zal de eerste plicht van de mensen tegenover God een vrijwillige gehoorzaamheid zijn, die echter een vrucht van de terechte godvrezendheid is. Pas in deze gehoorzaamheid zullen de mensen dan opnieuw als kinderen van God worden geboren en zij zullen de meest liefdevolle, heilige Vader in Hem herkennen en dan aanschouwen.
[40] De vrees is het zaad van de liefde; maar zoals zonder zaad geen vrucht tevoorschijn zal komen, evenmin zal ook zonder de terechte godvrezendheid ooit enige ware liefde tevoorschijn komen.
[41] Zoals evenwel het zaad in de aarde verrot en de levende kiem van de liefde voortbrengt, die dan opgroeit en levende vruchten brengt, evenzo zal ook de liefde, deze heilige kiem van het eeuwige leven, uit de vrees voortkomen. De vrees, het oude, zal vergaan; maar juist uit dit vergaan in de goede aarde van Mijn liefde voor jullie, zal een verbazingwekkende vrucht oprijzen, een boom des levens, onder wiens takken dan zelfs de bewoners van de hemel hun woningen zullen bouwen. Neem daar goede nota van!
[42] Maar voor nu niet verder! Want zie, Adam is opgestaan en begint met angstige schreden op ons af te komen; want ook hij begint te vermoeden dat hij hulp bij Mij verwachten kan. Zwijg daarom in zijn tegenwoordigheid! Amen."
«« 158 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.