Adam en Seth in het nauw gedreven en hun beproeving

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 159 / 187 »»
[1] Adam kwam, begeleid door Seth, terwijl de andere vijf Eva omringden en haar beschermden voor de naderende wildvreemde gasten - en in het bijzonder voor de slangen, waarvoor Eva gewoonlijk het meest beducht was. Hij kwam eindelijk, zich tamelijk moeizaam door de reeds talrijk geworden verscheidenheid van vreemde gasten laverend, bij de enige nog vrije plaats waar zich het viertal bevond.
[2] Toen hij nu bij Abedam aankwam wilde hij spreken, maar kon van louter angst nauwelijks een woord over zijn lippen krijgen. Maar de hoge Abedam kwam hem tegemoet, keek hem uitermate vriendelijk aan en zei: "Adam, je zoekt twijfelachtige hulp! Kijk in je hart, en je zult zeker in plaats van twijfelachtige al zeer spoedig betrouwbare vinden!
[3] Heeft Emmanuël jullie allen dan niet gezegend en jullie allen de vaste plaats aangewezen waar Hij altijd te vinden zal zijn?!
[4] Zie, als je Hem daar zou hebben gezocht, zou je Hem ook allang gevonden hebben en zou Hij je allang Zijn hulpvaardige, machtige hand toegestoken hebben en zou Hij door jou ook reeds allen geholpen hebben; maar jij, als eersteling onder de mensen, hebt Hem nog niet op die bepaalde plaats gezocht. Doe daarom hetgeen je hebt verzuimd in alle liefde en in het volste vertrouwen en ook jij zult dan heel spoedig overtuigd raken, hoe zeer Emmanuël jullie allen nabij is en met Hem alle hulp!"
[5] En Adam deed wat de hoge Abedam hem had aangeraden en vond nu ook weldra hetgeen hij allang zou hebben kunnen vinden.
[6] Hij keek met ogen vol tranen van berouwen vreugde op naar Abedam en wilde beginnen te spreken en te vragen. Maar Abedam zei tegen hem: "Zwijg tot morgen! Wees opgewekt en heb geen angst; want niemand zal ook maar een haar gekrenkt worden, - want daarom ben Ik in jullie midden! Begrijp dad Amen." (24 nov. 1841)
[7] Na deze woorden van Abedam, de hoge, werd Adam in zijn hart volkomen rustig en hij dankte innerlijk Degene die hij opnieuw herkend had en keerde toen, begeleid door Seth, meteen weer naar zijn vorige plek terug.
[8] Dit terugkeren naar zijn vorige plek ging echter niet zo onbekommerd als iemand zich dat zou kunnen voorstellen, maar Adam's standvastigheid, zijn moed en vertrouwen moesten - zoals men pleegt te zeggen - een ware vuurproef ondergaan en zijn liefde en geloof moesten hier een heel vreemde beproeving doorstaan, die uit het volgende bestond:
[9] Toen hij zich nauwelijks op drie passen afstand van Abedam op de terugweg bevond, zie, toen laaiden opeens vlammen uit de aarde op, zozeer zelfs dat deze hem de terugtocht geheel versperden. Weliswaar schrok hij daarvan in hevige mate, maar dacht ook meteen aan de laatste woorden van Abedam, toen Hij zei: 'Daarom ben Ik in jullie midden!'
[10] En dus zei hij tegen de vlammen: "In naam van Diegene die in ons midden is, zeg ik je, je zult uitdoven en mij niet de weg versperren die ik heb te gaan!"
[11] En de vlam was ongehoorzaam en laaide alleen nog maar des te heftiger op. Dat onthutste Adam en hij werd vertoornd over de ongehoorzaamheid van de vlam voor de naam van de Heer en sprak meteen op zeer heftige toon tegen de vlam:
[12] "Luister, wateren van de hele wereld en ook jullie wateren van alle hemelen! Stort je snel uit over dit monster, dat stom is en vervuld van ongehoorzaamheid tegen de naam van de Heer en vernietig het voor eeuwig door verstikking!"
[13] Maar er wilden ook geen wateren komen om de wil van Adam te gehoorzamen.
[14] Nu Adam inzag dat er met de onwillige vlam niets viel te beginnen, zei hij tegen Seth: "Laten wij een andere weg proberen en laat de vlam branden, zolang het de Heer behaagd"
[15] En zij gingen naar rechts, waar nog geen vlam uit de bodem oprees en er ook niets begon te branden. Maar daarvoor in de plaats gleden minstens dertig geheel volgroeide reuzenslangen de voortschrijdende Adam wiegend tegemoet en hij moest weer halt maken en kon onmogelijk verder lopen. Hij paste weliswaar ook hier de machtswoorden toe; maar deze hadden ook hier, net als bij het vuur, geen effect. En toen hij hevig vertoornd raakte over dit ongedierte, zie, toen begon een slang zijn kaken wijd open te sperren en maakte een naar hem gerichte beweging, waaruit Adam dadelijk de slechte bedoeling van het monster afleidde en daarom zeer ontzet was en ijlings begon terug te wijken.
[16] Hierna zei hij tegen Seth: "Zie, ook hier is de weg op een verschrikkelijke manier voor ons versperd; we moeten de moed, het vertrouwen en het geloof maar niet opgeven en in liefde tot de Heer stevig vast houden aan Zijn heilige woord!
[17] En daarom moet het tenminste toch mogelijk zijn naar links te gaan; want daar zie ik nog geen hindernis. Laten we daarom in de naam van de Heer maar gauw gaan, voordat nog een hindernis ook dit poortje mocht sluiten!"
[18] Toen zij na enige schreden daar waren aangekomen, vonden zij de weg door allerlei ongedierte versperd en wel zodanig dat er aan een mogelijkheid om daar een doortocht te vinden in het geheel niet meer te denken viel!
[19] Toen bleef Adam staan en vroeg aan Seth: "Wat doen we nu? Geen ding gehoorzaamt meer aan mijn woord en om met geweld door te breken is volkomen onmogelijk; en toch heeft Abedam mij bevolen om mij weer naar mijn plaats terug te begeven!
[20] O oude woning van mij, tot wat voor een woonplaats voor de meest uiteenlopende soorten ben je in zo' n korte tijd geworden!
[21] Seth, wat zou je ervan zeggen als wij weer terugkeren naar de grote en heilig machtige Abedam, Wiens wonderlijke licht nog steeds deze woning verlicht, want wij kunnen onmogelijk ergens doorheen breken! Ik geloof dat Hij ons niet af zal wijzen.
[22] Seth antwoordde Adam: "Ik geloof, aangezien wij reeds een keer bij hem waren, dat wij ons niet meteen hadden moeten laten wegsturen, maar bij hem hadden moeten blijven of hem op zijn minst verzoeken met ons mee te gaan; dan hadden wij ons al deze moeite bespaard! Daarom is het nu zeker de hoogste tijd om naar hem terug te keren; want anders kon ook de terugweg naar hem wel eens heel gemakkelijk afgesneden worden, - en dan zou het tweede kwaad groter zijn dan het eerste!"
[23] En Adam zei weer tot Seth: "Ja, ja beste Abel-Seth, je hebt volkomen gelijk; zoiets zou heel makkelijk kunnen gebeuren! Daarom is een snelle terugtocht het beste!"
[24] En zo gezegd, zo gedaan: zij keerden terug. Maar wat Seth al vermoedde, was ook al gebeurd en zij konden nu geen stap meer voor - of achteruit maken! Roepen was nu ook niet meer mogelijk; want het geraas van de vlammen, het voortdurende gehuil van de dieren, het razen, gieren en brullen van de orkaan, de machtige donder en duizenderlei meer van dergelijke geluiden maakten tenslotte dat niemand meer zijn eigen woorden kon horen.
[25] En zo waren Adam en Seth nu geheel omringd door het dubbele vuur en links en rechts door allerlei soorten beesten. Zij beschouwden zich enige ogenblikken als verloren; maar toen vermande Adam zich en sprak in zijn hart:
[26] "O Emmanuël, o Abba, o Abedam, aanschouw genadig onze grote nood! Leid ons niet verder in nog grotere verzoekingen, maar verlos ons en bevrijd ons van deze en alle andere noden die op wat voor manier dan ook met Uw genadige toestemming ons nu reeds hebben bezocht en ons nu nog boven het hoofd hangen en ons ook verder nog willen teisteren en onze harten in de war brengen!
[27] O Jehova, Gij heilige, meest liefdevolle Vader, verhoor mij en laat mij dan in vrede voortgaan, leven en sterven al naargelang het U welgevallig is! Amen."
«« 159 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.