Abedam, de hoge, en de vijf zoekenden naar het licht. Niet onderzoeken, maar liefhebben voert tot leven

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 165 / 187 »»
[1] Gelijktijdig met de vier eerder genoemden, bereikte het overgebleven zevental de woning van Adam, trad binnen en vond daar het vijftal welgemoed bij moeder Eva.
[2] Toen zij de woonstee binnenkwamen stapte Abedam onmiddellijk op het vijftal af en zei tegen hen: "Zeg Mij nu wat je hebt gevonden gedurende de tijd dat wij afwezig waren! En wat voor uitwerking heeft Mijn woord op jullie gehad? Heeft het je vernieuwd of zijn jullie bij je oude zienswijze gebleven? Zeg Mij dat nu vanuit je hart!"
[3] En als eerste sprak Enos over zichzelf: "Ik heb in mij een licht gezien; dat was krachtig en lichtte geweldig op. Ik wilde weten waar het vandaan kwam en zie, het licht ging uit en ik zag het binnenste van mijn lichaam niet meer!
[4] Daarop vroeg ik aan mijn hart waar het licht zich verborg. En mijn hart bleef zwijgen en ik vroeg het voor de tweede en voor de derde maal en wederom bleef het stom en tot nu toe is het stom gebleven!
[5] Zie, dat was alles wat ik heb gevonden! Een zwijgend hart, dat is alles - samen met het gedoofde licht!"
[6] En Abedam antwoordde hem: "Als je in plaats van te onderzoeken Diegene lief had gehad die jou al eeuwig lief heeft gehad, zou je hart niet stom zijn geworden, maar zou je daar het licht en het woord in hebben gevonden! Maar jij wilde alleen maar weten, - en zie, het weten is voor het leven wat de geur van verrotting is voor het licht! Door deze walm doof je het leven en daarmee ook zijn licht in je hart, daarom werd het duister in je en werd je hart stom!
[7] Zo zal het nog zeer velen vergaan op de aarde! Wie echter zal zijn zoals jij, voor hem zal het moeilijk zijn weer het leven en zijn licht te verkrijgen!
[8] Maar wil je leven, houd dan op met je onderzoek om te weten, vul echter daarvoor in de plaats je hart met liefde, dan zul je met het terugwinnen van het leven ook het licht in voldoende mate erbij krijgen!
[9] Als alle mensen hun kennis zouden bijeenbrengen, zouden zij daardoor God ook maar een haar beter leren kennen?!
[10] Wat voor verschil is er tussen iemand die de wetten bestudeert en iemand die deze in acht neemt?
[11] Wordt de studerende niet doodgeslagen door de wirwar van de wetten - en komt degene die de wetten in acht neemt niet juist door die wetten tot leven?!
[12] Je zou tegen Mij kunnen zeggen: "Maar moet men van tevoren dan niet de wet in zijn weten opnemen, voor het mogelijk wordt deze in acht te nemen?!'
[13] Ik zeg je, je hebt voor een deel gelijk; maar, om je tot het ware licht te leiden, wil Ik je een gelijkenis geven en jijzelf zult daartoe dienen en dan oordelen:
[14] Stel, dat jij twee dienaren zou hebben die je dienden: de ene zou zich, als je hem werk op zou dragen, over de hem gegeven opdracht op wetenschappelijke wijze het hoofd breken en zou de hele dag niets anders doen dan bestuderen wat je opdracht wel zou betekenen en wat erin verborgen zou zijn.
[15] Maar de andere wil er niet veel over nadenken, maar beginnen en uit liefde tot jou meteen je wil in de daad omzetten.
[16] Zeg me eens, welke van de beide dienaren zul je houden en inwijden in veel van de geheimen en wensen van je hart?
[17] De wetenschappelijke onderzoeker van je wil zeker niet, maar wel degene die altijd jouw wil zou doen!
[18] Meen je nu dat het bij God anders is? O neen, zeg Ik je, bij God is het juist net zo, want die waardeert ook geen onderzoekende, maar altijd alleen maar een uit liefde werkzame geest!
[19] Doe jij nu ook zo, dan zul je leven en zul je in één minuut meer van de grote Heer en Vader ervaren dan met al je wijsbegeerte in duizend jaar!
[20] Sluit dit in je hart en handel ernaar! Amen."
[21] Verder zei Abedam tegen Kenan: "Toon ook jij Mij je hart! Wat heb je gevonden?"
[22] En Kenan antwoordde: "Waarlijk, ook mij verging het niet beter dan vader Enos! Ook voor mijn ogen vlogen dingen voorbij die er uitzagen als geweldige lichtende bliksems; maar ik kon ze niet volgen. Te snel verzonken zij achter de verre horizon en alras bedekte de dichtste duisternis de aardbol. Ik moest daarop met grote angst bemerken hoe ontoereikend menselijke krachten zijn en hoe veel te langzaam om een voorbijtrekkend licht in te halen!
[23] Maar mijn hart vragen betekent zo veel als een steen ondervragen! Wie kan weten wat daarin verborgen is? Mij geeft het geen antwoord!
[24] Ik was immers wel aanwezig toen Emmanuël Abba ons heeft gezegend; maar Zijn zegen moet bij mij evenals mijn vroeger aanschouwde licht voorbij zijn getrokken, zonder meer dan alleen mijn ogen aangeraakt te hebben!"
[25] En Abedam antwoordde hem: "Zoals het jou vergaat, zo zal het eens zeer velen en deze velen heel lang vergaan, omdat ook zij in de wereldse wijsheid de dood zullen vinden. Hun harten zullen tot steen worden. Hebzucht zal het gevolg zijn. Deze zal nijd, inhaligheid en doodslag met zich meebrengen, en de gierige zal men in zijn steeds ten eigen bate aangewende spaarzaamheid een held van de deugd noemen. Dan zal grote armoede veler lot zijn en de dood het lot van nog meerderen!
[26] Maar wil je leven, doe dan hetgeen Ik Enos heb aangeraden! Amen."
[27] En verder vroeg Abedam aan Mahalaleël: "Wat heb jij dan wel in je gevonden? Deel het Mij mee!"
[28] En Mahalaleël antwoordde: "Waarlijk, mij verging het nog slechter dan mijn vaderen! Zij hebben tenminste nog een licht gezien, - ik echter niets anders dan overal nacht, ja niets dan een koude nacht!
[29] Ik ben door en door dor en leeg. Waar ik mijzelf ook maar beklopte, klonk het hol en leeg. En toen ik naar de hemel opkeek, zag ik dat deze van brons was en geen straal van ook maar de allergeringste hoop op een meer lichtend leven, doorliet.
[30] Ik weende over de grote armoede in mijn eigen hart; maar het hete zand van mijn woestijn verslond ook de tranen en nu kan ik ook niet meer huilen en lijk geheel en al op een steen.
[31] Zie, dat heb ik gevonden en onderga het thans nog zo op een kleine verlichting na, die ik nu in Uw nabijheid bespeur!"
[32] En Abedam antwoordde hem: "Zoals het jou nu vergaat, zal het eens in de allerlaatste tijd onnoemelijk velen vergaan!
[33] Maar jij hebt geluk dat je de grote benauwdheid in jezelf onderkent; want een dergelijke erkennen is ook een groot licht. Die anderen die later komen zullen hun dood echter niet herkennen. Als een dode boomstam, afgestorven in het woud, zal de worm binnen in hen ze stuk knagen en zij zullen niet merken wie hen tot eeuwig vernietigd stof stuk knaagt!
[34] Zij zullen zoveel ertsen uit de bergen graven dat zij metalen wegen zullen maken; maar over deze vaste en rechte wegen zullen weinigen, ja bijzonder weinigen wandelen die zouden willen zijn zoals jij nu bent. Mocht er ergens ook nog een levende uit vele duizenden opstaan, dan zal die het zelfs in die korte tijd hard te verduren krijgen onder de doden!
[35] Maar zij die zullen zijn zoals jij nu bent, zullen de levenden slechts in zoverre herkennen als jij Mij nu herkent. En vele woorden des levens zullen dan niet zoveel uitwerking op hen hebben als nu één woord op jou.
[36] Maar van deze drie ben jij de gelukkigste in je spaarzame licht; want jij zult spoedig een goede boodschap krijgen!
[37] Handel jij ook zoals Ik Enos heb aangeraden, dan zul je volop leven en licht hebben! Amen."
«« 165 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.