Hoe de ware liefde tot God zal moeten zijn

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 166 / 187 »»
[1] En Abedam vroeg verder aan Jared: "Jared, wil jij Mij ook, evenals de vaderen, vertellen wat je daarnet gedurende de tijd dat wij afwezig waren, in je hebt gevonden?"
[2] En Jared antwoordde: "Zie, ik wist dat er weinig of niets te vinden zou zijn; daarom zocht ik ook niet, maar deed mij voor en na die uitgestane angsten gedurende het noodweer al dromend te goed aan allerlei dingen. Zo stelde ik mij de hoogst aangename toestand voor dat Asmahaël zou zijn gebleven en bij mij zou hebben gewoond. 0, hoe verzaligd zou ik dan geweest zijn!
[3] Wederom droomde ik: als Hij daarna als Emmanuël Abba maar tenminste tot aan deze storm bij ons zou zijn gebleven, - wat zouden wij allen Hem dan jubelend tegemoet gekomen zijn!
[4] Vervolgens kwam het mij in mijn droom voor, als zou Emmanuël Abba opzettelijk deze storm over ons hebben laten komen om onze liefde tot en ons vertrouwen in Hem van onze kant zelf te beproeven. En wederom droomde ik: wie weet, misschien is juist in deze storm Emmanuël in ons midden en wel in de storm zelf?!
[5] En zo vormde ik droom na droom. Weliswaar wilde er nergens licht tot mij komen, - maar het werd mij wel lichter en behaaglijker om het hart.
[6] Want ik dacht bij mijzelf: wanneer ik van Hem, die mijn hart zo vurig liefhebbend heeft omvat, alleen maar kan dromen zoals een jonge vrijer van zijn pas uitverkoren bruid droomt, dan is dat immers toch al een grote genade, die ik niet in het minste waard ben!
[7] En zie, zodoende schiep ik mij de ene zaligheid na de andere en droomde ik mij van de ene overgelukkige toestand in de andere! En dat is dan ook alles wat ik gevonden heb! Wat zou ik ook anders hebben moeten zoeken en vinden dan alleen datgene wat de Geliefde van mijn liefde mij gaf en ik voeg daar nog aan toe dat ik ook waarlijk niets anders zou willen zoeken en vinden! Maar ik geloof ook stellig dat Emmanuël mij eens met deze mij altijd buitengewoon gelukkig makende bevinding, wanneer ik volgens Zijn leer deze aarde zal moeten verlaten, niet zonder genade zal aanzien!
[8] Daarom wil ik mij steeds verheugen over mijn God, mijn Emmanuël, mijn liefdevolle Abba!
[9] Zie, lieve, vreemde man zoals reeds gezegd bestaat hieruit mijn onvergankelijke bevinding!"
[10] Bij deze bekentenis van Jared hield Abedam Zijn hand voor Zijn ogen en verborg voor hem een traan. Pas na een lange pauze haalde Hij Zijn hand voor Zijn ogen weg en zei tenslotte tegen Jared:
[11] "Jared, sta op en kom bij Mij! Want van nu af aan zal het niet meer nodig zijn dat je droomt over Emmanuël, die je zo liefhebt en die je altijd lief hebt gehad; daarom heeft Asmahaël zich ook reeds bij monde van de vaderen voorgenomen bij jou te komen wonen. Ja, je zult niet meer van Hem dromen, maar je zult Hem altijd levend onder het dak van je huis hebben!
[12] Jared, kom hierheen en wees niet bang; want zie, jouw Emmanuël, jouw Abba, jouw Vader strekt hier Zijn armen naar je uit!
[13] Zie, Ik wil een hemel bouwen, - die de hoogste zal zijn van alle hemelen; maar daarin zal niemand toegelaten worden die Mij daar niet met deze bevinding tegemoet zal komen waarmee jij Mij in stilte altijd tegemoet kwam, evenals nu!
[14] O jij Mijn Jared! Zie Henoch, Methusalah en Lamech, jullie allen wonen onder één dak! De liefde scheidde je niet van elkaar en dus Mij ook niet van jullie; en dus wil Ik ook bij jullie en al je nakomelingen verblijven. Tot aan het einde van alle tijden zullen de nakomelingen van jouw stam daaraan goed te herkennen zijn, dat Ik altijd bij hen Mijn intrek zal nemen!
[15] Zie jullie allen, zo is het met de juiste liefde gesteld: in stilte verdragend en niets anders zoekend dan alleen het voorwerp dat het hart bemint. En heeft het hart dat gevonden, dan is het gelukkig, bovenmate gelukkig, - al heeft het de geliefde ook niet voor ogen, maar des te meer in het hart!
[16] Wanneer de geliefde het stille, lijdzame verlangen van de liefhebbende ziet, omdat hij vervuld is van deemoed en het nauwelijks waagt naar de geliefde op te zien, - waarlijk, die is het wiens liefde overeenkomt met de liefde van Diegene die hij bemint en die hem reeds beminde nog voor hij bestond!
[17] Wie zal doen wat Ik Enos aangeraden heb, die zal leven; maar wonen zal Ik alleen in de huizen van Jared! Amen."
[18] En tenslotte wendde Abedam zich nog tot Methusalah en vroeg ook hem: "Methusalah, jij weet nu wie met jou spreekt; maar daarom moet je er niet voor terugschrikken Mij ook jouw bevinding mee te delen. En doe dat dus, als je het wilt!"
[19] En Methusalah door overweldigende eerbied gegrepen, zei tenslotte met sidderende stem: "0 Heer en Vader, U die alle harten doorziet en ons innerlijk onderzoekt, hoe kunt U mij dat vragen, die niets is ten opzichte van U?!
[20] Zie, ik ken mijzelf niet; maar U kent mij door en door! Indien ik nu voor U zou willen spreken, zou het makkelijk kunnen gebeuren dat mij, onwetende, een onwaarheid over de lippen zou komen!
[21] Hoe zou ik dan voor U komen te staan, Gij heilige Vader?! - Oordeel daarom over mij hoe U mij hebt bevonden; maar blijf genadig en barmhartig voor mij!"
[22] En Abedam antwoordde hem: "Methusalah, wat je gezegd hebt, heb je ook gevonden; die jij hebt gevonden staat voor je! Ik zeg je, je woont ook in Jareds woonstee en daarin woon je met Mij dus onder één dak!
[23] Zo moeten allen zoeken; onder dat dak zullen allen wonen! Degenen die zo zullen zoeken, zullen ook vinden evenals jij!
[24] Daar je Mij ook een rechter noemde, zul je het langst op aarde leven; want zie, Ik ben weliswaar een rechter voor alle schepselen, - maar de kinderen zullen hun Vader geen rechter noemen! Voorts zullen echter al diegenen worden gericht die de Vader als rechter zullen aanroepen! Het lange aardse leven zij voor jou dus een kleine gift van de rechter, opdat je voldoende de tijd zult hebben, jouw rechter weer als Vader te waarderen! Amen.
[25] En nu, kinderen, het is niet ver meer van middernacht; je lichaam heeft rust nodig, laten we ons daarom ter rus te begeven!
[26] Aan jou, Mijn geliefde Jared, staat het vrij te kiezen of je hier bij Mij wilt blijven of dat Ik met jou naar je woonstee trek en bij jou verblijf!"
[27] En Jared antwoordde: "0 Vader, Gij lieve Vader, laat nu zoals altijd Uw heilige wil geschieden!
[28] Bij U is het overal goed vertoeven en mijn woonstee is overal waar U bent; maar niemand moet door mij tekort worden gedaan! Uw heilige wil geschiede! Amen."
[29] En Abedam antwoordde hem: "Ja, je hebt juist gesproken; en daarom blijf jij bij Mij! Amen."
[30] En zo begaven allen zich met harten vol dank en liefde ter ruste.
«« 166 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.