De patriarchen brengen begrip op voor Henochs woorden

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 62 / 187 »»
[1] Zie, dat waren juiste woorden, en toch waren zij niet geheel duidelijk voor de vaderen en daarom vroeg Adam aan al zijn om hem heen staande kinderen:
[2] "Kinderen, hebben jullie allen nu de woorden van Henoch goed begrepen?"
[3] Seth antwoordde: "O vader, hoe zouden wij dat in zijn geheel kunnen begrijpen, daar het zaad pas sinds kort gelegd werd?! Wij hebben weliswaar de schaal met de kiem en de steen met het leven ontvangen; maar de ontbinding van de materie, opdat het leven zal worden, is daar nog niet op gevolgd. Maar ik heb het vaste vertrouwen, dat de tijd van de Heer zeker het hare zal doen en onze harten zal omvormen tot een nieuw paradijs! Amen."
[4] En Adam vroeg verder aan Enos of hij het begreep. Deze antwoordde: "0 vader, eens zag ik een hoop vormeloze, plompe stenen liggen; ze hadden allemaal dezelfde kleur. Spoedig daarop viel er een vruchtbare regen uit de hemel en deze regen viel ook op die hoop stenen; deze zogen begerig iedere druppel in zich op omdat de zon de stenen van tevoren door en door verwarmd had. Zij dampten, verrukt lijkend door een dergelijke afkoeling, zelfs zo sterk dat ik vanwege de geweldige dampvorming niet in staat was ze te zien. Gedurende de regen stak nu ook een kleine storm op; deze verdreef de dampen boven de stenen en ik kon ze weer zien. Maar wat waren ze veranderd!
[5] De ene kleur was tot duizenden kleuren geworden en het binnengedrongen water had ze volledig doorzichtig gemaakt en sommige vielen uiteen tot een witte brij; en daardoor was ik maar al te goed in staat hun meest uiteenlopende bestanddelen duidelijk te zien.
[6] Zo geloof ik ook nu een dergelijke hoop stenen, die door de genadestralen van boven zeer sterk verwarmd schijnen te zijn, voor me en in me te ontwaren en nog is er heel weinig onderscheid daartussen; maar ik geloof nu ook vast dat als de regen komen zal, door stormen begeleid, dan met mijn stenen hetzelfde gebeuren zal als met die welke ik eerder heb gezien. De doorzichtige stenen zullen lijken op volledige begrippen en de uiteengevallen op ontbinding, waaruit een nieuw leven uit de aarde van mijn hart zal ontkiemen, net als ginds uit de witte brij meteen weelderig, jong gras opkwam. Amen."
[7] En daarna werd Kenan hetzelfde gevraagd; zijn antwoord luidde: "O vader, onlangs zag ik op een zwoele, hete dag, dat de verder weg gelegen berglandschappen hoe langer hoe meer begonnen te vervagen en het hielp niet dat ik mij extra inspande om te zien; kortweg, zij verdwenen tenslotte geheel en al en het licht van de zon was niet in staat het steeds nader oprukken van een dergelijk verderf tegen te gaan. En zo werden door een dergelijk nevelige onding onze naaste, steile, hoge naburen verslonden; de aarde boezemde me vrees in en daarom vluchtte ik mijn woning binnen.
[8] 's Nachts kwam er een onweersbui. Bliksemflitsen en gedonder wedijverden uit al hun macht. De ene storm verdreef de andere. Windstoten raasden mijn woning voorbij en een stortregen, waarvan de gloeiende stromen op de toppen van de bergen uiteen spatten, stroomde uit de hemel neer om zich vervolgens donderend en schuimend door de diepe troggen en dalen in zee te storten.
[9] O vader, toen werd iedereen in huis gegrepen door een grote, bedwelmende angst en vreesde God!
[10] Ik bad. Het onweer trok weg. Tegen de morgen werd het rustig; toen verliet ik enige tijd voor zonsopgang mijn woonstede en keek verbaasd en dankbaar in de verte. O, het was een zeer heldere morgen en mijn oog ontdekte daar dingen in vroeger onvermoede verten en zag die in een vriendelijk aandoend bestaan treden.
[11] En daarom heb ik ook nu het vaste geloof, dat na deze voor mijn hart stormachtige nacht, een tegelijk rustige en boven alles heldere morgen in en door de liefde tot God, ons aller liefdevolle, heilige Vader, op zal gaan. Amen."
[12] Nu gold de vraag Mahalaleƫl, of en hoe hij de woorden van Henoch wel begrepen mocht hebben.
[13] En hij antwoordde op zijn korte manier: "O vader, onlangs op een morgen nam ik mij voor om zo lang het ging naar de zon te kijken, teneinde daarin misschien net als in de volle maan, iets te ontdekken. Maar ik ondervond alras de straf voor mijn dwaasheid, want al gauw waren mijn ogen niet meer in staat de grote, brandende hevigheid van het licht nog langer te verdragen; zie, toen wendde ik mijn ogen af van de zon en bemerkte met grote angst, dat ze niet meer in staat waren nog iets te zien; ja ik raakte zelfs het contact met mijzelf kwijt en wel zodanig dat ik de aarde en mijzelf slechts kon voelen, maar niet meer zien.
[14] 'En ik verkeerde de gehele dag in die toestand en merkte 's avonds nauwelijks, hoe de nacht zich allengs over de aarde begon te spreiden.
[15] Mijn kinderen geleidden mij mijn woning in; daar bad ik tot de goede, heilige Vader, dat Hij mij het licht van mijn ogen, dat ik door mijn grote dwaasheid verloren had, genadiglijk weer terug zou geven. Daarop sliep ik in en de nacht schonk rijkelijk dauw over mijn oogleden en verkoelende luchten waaiden over mijn verhitte ogen en koelden de zonnebrand in mijn gezichtsvermogen. De nacht verstreek en - aan de goede, heilige Vader dank en eer! - voor mij stond weer een rustige, heldere, reine en frisse morgen. Mijn gezichtsvermogen werd gesterkt, echter niet meer tot een nieuwe dwaasheid, maar tot het aanschouwen van de vlakten der aarde vol bloemen en tot het waarnemen van het zich in talloze vormen en de heldere figuren vrij ontwikkelende leven nadat dat eerst ontbonden was.
[16] En daarom heb ook ik het vaste geloof: al is nu ook mijn geestesoog tengevolge van het te grote genadelicht uit de heilige hoogten van God verblind, dan zal een stille nacht van rust voor mijn hart en de verkoelende dauw van de liefde, ondersteund door een krachtig, lieflijk waaien uit de hoogte van de goede, heilige Vader, ook weldra op de grote morgen van de Geest over de landouwen van mijn hart een wonderbaar leven uit de ontbinding van mijn koude gedachten en gevoelens laten ontstaan. Amen."
[17] En toen kwam ook de beurt aan Jared en die gaf het volgende antwoord: "O vaderen! Wat moet ik nu voor een antwoord geven? Henoch is weliswaar in de eerste plaats uit mij voortgekomen, zoals de zon uit de aarde achter de bergen schijnt voort te komen; maar al spoedig stijgt zij hoog uit boven de vlakten der aarde en bestraalt dan indrukwekkend de eindeloze ruimte en dan baadt de gehele aarde zich schitterend in de overweldigende stralen van haar licht; en zij wekt al het leven op tot een vrolijke activiteit en tot een talrijke, wonderbaarlijke ontplooiing uit het afsterven van de nacht!
[18] Daarom leef ik dan ook in de vaste overtuiging: Henoch werd net als de zon tot een onmetelijke hoogte boven mij uit verheven en nu wordt mijn gehele wezen door zijn grote licht verblind. Maar het heilige licht hoeft slechts net als het licht van de zon te werken en het zal tot een zegen worden voor mijn nacht; want evenals het licht het leven bewerkstelligt en de levende kiem uit de ontbinding te voorschijn trekt, vormt en hem dan op wonderlijke wijze leidt, zal ik zeker, niet minder dan een plant zijnde, in de stille rust van mijn deemoed door de Heer worden bedacht. O vader, daarvan ben ik zeker! De Heer geeft aan eenieder hetgeen Hem welgevallig is! Amen."
«« 62 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.