Sethlahems verlangen naar de ware wijsheid

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 71 / 187 »»
[1] En luister, deze woorden hadden bijna allen met stomheid geslagen; want zij begrepen de rede van Henoch nu heel goed en dachten bij zichzelf alleen maar na over al de dwalingen waarmee zij allen tot nu toe zo zeer behept waren. En ook de ogen van hun kinderen gingen wijd open; zij herkenden zichzelf en Mij hoe langer hoe meer door de in hen ontwakende liefde. En pas nu begrepen de hoofdstamkinderen, van Adam tot Jared, de woorden die Henoch in de grot had gesproken en ze doorgrondden volledig de zin van de grot. En Adam dacht veel na over de opgang van de zon en begreep deze. Seth stond echter op, richtte zijn blik naar de hemel en dankte Mij voor dit grote geschenk; en allen die aanwezig waren, volgden zijn voorbeeld en in hun hart loofden en prezen ze Mij in hoge mate.
[2] Eén van de kinderen van de middag, uit de lijn van Seth en Enos, stapte op Henoch af, boog diep voor hem en zei: "Henoch, zie, in naam van allen sta ik hier voor je; mijn naam is Sethlahem (dat betekent: 'Een met wijsheid hoogst begaafde zoon van Seth').
[3] Ten eerste wil ik door jou de hoogst verschuldigde dank betuigen aan de heilige Gever van een dergelijke grote genade. Want jij bent de Heer het meest nabij en je hebt Zijn levende woord; daarom is het wel het meest gevoeglijk dat jij de gebrekkigheid van onze zwakke dank voor zo'n grote weldaad tegenover de Heer aanvult. Daar ik de wijsheid gekregen heb van de Heer, deed ik wat deze mij leerde en kon ook niet meer doen omdat mijn wijsheid hetgeen ik deed, toereikend vond. Maar wat jij ons leerde toen je sprak over het leven, is meer dan alle wijsheid van alle mensen samen; het is de wortel van al het leven en de eeuwige grond van alle wijsheid, - ja, het is God, die jij hier verkondigt! En zie, mijn wijsheid reikt niet zover om Hem de juiste dank te betuigen; doe jij in mijn plaats wat gepast is! Het andere echter waarom ik jou wilde spreken, is, dat jij me zou willen toestaan bij jou in de leer te gaan, opdat jij mij de weg zou kunnen leren die je zelf bent gegaan en waarbij je zo diepgaand het leven uit God ten deel gevallen is.
[4] O Henoch, neem mij deze dubbele vraag niet kwalijk; want mijn wijsheid zegt me dat jij een ware ziener Gods bent. Want de liefde van de Allerhoogste heeft je hart gevuld en je tong werd aangeraakt door het vuur dat zeer machtig aan de vinger van God ontspringt. O, toon nu aan Sethlahem, hoe en wanneer je dat ten deel viel! Amen."
[5] Onmiddellijk stond Henoch op en zei: "Luister Sethlahem, waartoe die roem?! Heb je dan de wijsheid ontvangen om met haar naar buiten te treden om datgene te roemen wat niet het roemen waard is, en weet je niet Hem te roemen aan wie alleen toch alle roem toekomt?! Of meen je dat het leven zich ook laat leren, zoals een dergelijke wijsheid die je met een koud hart hebt geleerd, opdat je een meester in de wijsheid zou worden?!
[6] O Sethlahem, Sethlahem, zie toe, dat je niet verstikt in jouw ijdele weetgierigheid!
[7] Hier zie je een vijgenboom en daar een boom vol met reeds half rijpe pruimen! Wat denk je, als nu de pruimenboom op school ging bij de vijgenboom om van hem de kunst te leren in plaats van pruimen ook vijgen aan zijn takken te dragen net als de vijgenboom, - zal iets dergelijks wel ooit naar behoren kunnen gebeuren?
[8] Zeker, indien je wijsheid ergens tot enig nut strekt, moet zij je ogenblikkelijk overtuigend duidelijk maken dat zoiets in der eeuwigheid niet mogelijk zal zijn!
[9] Maar als iemand enten met zaden van een vijgenboom neemt, dan de pruimenboom aan alle kanten snoeit, de stompjes van de takken splijt en vervolgens de enten er insteekt en ze zorgvuldig met aarde en hars omwindt, zal al spoedig het sap van de pruimenboom in de vijgenenten omgevormd worden tot het leven van de vijgenboom. En zo zullen dan na niet al te lange tijd op de zo veranderde pruimenboom edele vijgen te voorschijn komen.
[10] Allang leerde je wijsheid je dat te doen; hoe kan het dan, dat zij je niet ook geleerd heeft de Heer met al je krachten lief te hebben, opdat jij als vrucht in plaats van pruimen ook vijgen van het leven voortgebracht zou hebben?!
[11] Maar ik zeg je Sethlahem, zie, Adam heeft jullie gesnoeid, zoals al je kinderen en broeders, Seth heeft jullie gespleten en door mij heeft de Heer nu de enten van het eeuwige leven in je gestoken; zoek nu door je wederzijdse werken der liefde verse aarde en hars en bevestig het leven goed in jullie door het geloof, dan zul je ook al spoedig datgene vinden wat je nu vruchteloos bij mij tracht te leren!
[12] Ga nu en doe, dan zul je leven! Amen."
[13] Toen Sethlahem die woorden had gehoord, sloeg hij zich op zijn borst en zei: "O Henoch, ik erken de grote waarheid in je woorden, maar jij hebt makkelijk praten omdat jij haar al hebt; want de Heer heeft haar uit Zichzelf voor niets aan jou gegeven, zonder dat je daarvoor hetzelfde hoefde te doen wat je mij nu opgedragen hebt te doen! O zie, in geborgenheid is het goed rusten en zonder onderpand is het goed nemen; alleen zo is het niet bij mij! Al heel lang werk ik en worstel ik niet aflatend voor datgene wat jou zonder moeite ten deel gevallen is; maar het is tevergeefs! Voor mij is de hemel met stenen versperd en het zou gemakkelijker zijn om in de aarde een gat te graven dat zou kunnen reiken tot waar geen aarde meer is, dan ook maar een enkel dauwdruppeltje leven van de liefde van boven op te vangen.
[14] Het is echt zo, - ga maar naar de eerbiedwaardige vaderen, opdat zij voor jou over mij getuigen! Zijn zij door hun stand niet allemaal hoger dan jij en daardoor natuurlijk ook de Heer meer nabij dan jij dat bent? Maar waarom blijft de Heer verre van hen en wandelt met jou, hand in hand?
[15] O Henoch, indien dit alles in jou niet als een vrije, geenszins verdiende zaak van boven door de heilige Vader aan jou gegeven was, waarlijk, dan zou je tot op dit ogenblik spreken zo als ik, klagend over de geweldige zielendorst en -honger!
[16] Of denk je dat ik niet zou weten dat geen enkele boom iets aan een andere leren kan? Wel, daarvoor zou ik jouw woorden kunnen ontberen; maar als wij aan kinderen datgene moeten leren waaraan zij behoefte hebben - zoals: lopen, spreken, werken -, om hen daarmee het spoor van de allerhoogste God begrijpelijk te kunnen tonen, zeg mij, zijn wij dan meer ten opzichte van God, dan onze kinderen zijn ten opzichte van ons?! Ik geloof, dat wij oneindig maal minder zijn ten opzichte van Hem! Hoe zou en kon dan de weg anders dan via de weg van het onderricht aan ons worden getoond, zoals het bij alle kinderen het geval is?!
[17] O Henoch, jij dacht makkelijk van mij af te komen, door mij op de broederliefde en de liefde van God te wijzen; maar het zal niet zo gemakkelijk gaan als je denkt om van mij af te komen! Ik wil dat alles eerst wel eens van tevoren bij jou zien, voordat ik het zal aannemen!
[18] Maar in je korte afschepen schijnt nu juist niet de hoogste graad van naastenliefde opgesloten te liggen; wanneer echter de naastenliefde een nevenstraal van de liefde tot God is, dan weet ik niet waar ik jouw Godsliefde voor moet houden!
[19] Pas maar op, dat je misschien niet spoedig zelf alleen je allernaaste wordt!
[20] Is het juist, dat door iemands woorden een ander geërgerd wordt?! Zie, hoezeer ook mij je eerste woorden stichtten, zozeer heeft mij je huidige woord ook geërgerd! Want ik weet wel dat jij een ziener van God bent en dat je het levende woord hebt - als ik dat niet zou weten, zou ik nooit naar je toe komen om een dergelijk heiligdom in jou te prijzen! -; maar omdat je mij daarover berispte, vraag ik me toch af: wie heeft je opgedragen, zoiets op je te nemen en mij daarover te berispen?
[21] O zie, het is niet aardig, de hongerige, dorstige en wenende broeder in God zo kort af te wijzen!
[22] Geduld komt op de eerste plaats en deemoed is de ziel van de liefde! Henoch, ik weet dat je in beiden een meester bent; waarom wijs je me terecht en schijn je je hart voor mij gesloten te hebben? Ik heb je toch geen leed toegebracht! Keer daarom om en wees voor mij een broeder in God in plaats van een koude, droge wegwijzer! Amen."
[23] Nadat Henoch dit glimlachend en met de grootste gelatenheid van Sethlahem gehoord had, stond hij weer op en antwoordde als volgt:
[24] "Sethlahem, kijk, als het zo zou zijn als je blijkens je woorden meent, waarlijk, dan had je mij allang wenend aan je voeten gezien, maar zo is het niet!
[25] Opdat je echter vanwege mijn niet begrepen woorden niet ten onrechte geërgerd je woning betreden zult, kalmeer daarom je hart en luister wat ik je te zeggen heb: Sethlahem, kijk in de blauwe verte en zeg me van het gras, de planten, bomen en struiken van welke soort en klasse ze zijn; zijn ze net als hier, of zijn ze anders,
[26] wat voor gesteente, wat voor aarde en wat voor bronnen; zijn ze net als hier, of zijn ze anders! Door welke levende wezens is dat verre land bewoond? Zijn daar misschien ook mensen? En wat is het dat zij nu aan het doen zijn?
[27] Luister, Sethlahem, uit je zwijgen maak ik op dat je dat niet weet! Maar nu vraag ik je: wat is de geschiktste manier om aan dergelijke kennis te komen?
[28] Stel het geval dat ikzelf daar reeds geweest zou zijn en daar alles zelf had bekeken. Maar het zou zo beschikt zijn dat de vaderen mij in jouw aanwezigheid daarover zouden uithoren en ik hun de blauwe verte zou onthullen. Als jij dat echter horen zou en niets zou weten omtrent het hoe, waarvandaan en waardoor, zei je dan tegen mij: 'Luister, wat jij me nu verteld hebt, bevalt mij bijzonder goed! Ook ik zou graag over de verre streken willen spreken zoals jij; zie, ik wil daarom bij jou in de leer gaan, opdat ik van jou leer daarover te spreken!' Waarop ik jou dan weer zou antwoorden: 'Luister, zoiets laat zich door een innerlijke zienswijze niet leren aan degene die naar een innerlijke overtuiging streeft, - en wat een moeizame weg tot zuivere kennis zou dat zijn en hoe onvruchtbaar!
[29] Maar kijk, daar over deze berg leidt de kortste weg daarheen! Neem de moeite om daarheen te gaan en wees ervan verzekerd dat je in drie dagen weer hier bent en dat je net als ik gesprekken vol waarheid daarover zult kunnen voeren, terwijl je anders in geen jaren zou kunnen leren om dergelijke gesprekken uit innerlijke levenskracht te voeren!'
[30] Nu zou je echter weer bij mij komen en zou je mij vanwege zo'n korte, maar goede raad vol waarheid, van een gebrek aan liefde willen beschuldigen! Ga bij jezelf na hoe zich een dergelijke beschuldiging van liefdeloosheid verhoudt tot een raad waarmee je zeker in drie dagen datgene kunt bereiken wat duizenden jaren je anders wel nauwelijks zouden kunnen geven?!
[31] Zie, daar heb je met al je wijsheid een flinke slag in de lucht geslagen!
[32] De weg is je getoond. Heb je de moed niet die alleen te bewandelen, kom dan en vraag me of ik je als broeder met alle liefde begeleiden zal of niet; maar ik geloof dat je daarin moeilijk een grond tot klagen zult vinden!
[33] Maar als ik volgens jouw dwaas verlangen zou willen handelen, zie, dan moest ik je wel eerder vijandig gezind zijn om in staat te zijn, in mijn verdorvenheid jou, mijn lieve, arme broeder in God en Adam, te bedriegen!
[34] Zie, het weten zal je ten eeuwige dage niet van nut zijn voor het leven; maar als je naar waarheid zult handelen, zul je de getuigenis van de waarheid vinden en het zal het getuigenis van de liefde zijn - en de liefde het eeuwige leven in God! Amen, amen, amen."
«« 71 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.