De opdracht van de Heer aan Kisehel en Sethlahem om Horadals volk naar hun land te leiden. De gevolgen van vloek en zegen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 112 / 280 »»
[1] Nadat de hoge Abedam Lamel gezegd had een poosje te wachten, richtbate Hij zich tot Kisehel en Sethlahem en zei tegen hen:
[2] 'Luister! Net zoals jullie Horadals volk hierheen geleid hebben, ga je het nu leiden naar het land dat Ik reeds sinds alle tijden der aarde voor dit volk bestemd heb; want Ik wist immers reeds lang, ja sinds eeuwigheden wist Ik en karet Ik altijd wat Ik doen wil en wat Ik doen zal en niemand buiten Mij weet wat Ik sinds eeuwigheden van plan ben.
[3] Ga daarom heen en voer dit volk naar de plaats die Ik bepaald heb!
[4] Mijn geest in jullie zal je heel precies de plaats aanduiden tot waar je het volk moet begeleiden.
[5] Wanneer jullie deze plaats bereikt hebben, zegen dan het volk in Mijn naam en zegen voor hen ook het land en hun nieuwe woningen, die lijken op de woningen hier op de hoogte!
[6] Als jullie dat allemaal gedaan hebbenen, keer dan weer vlug terug, zodat jullie het avondmaal niet zullen verzuimen: ga nu! Amen.'
[7] Na deze opdracht dankten beiden Abedam voor deze genade en gingen onmiddellijk aan hun werk.
[8] Horadal, overvloeiend van dankbaarheid, stond al klaar om met zijn volk op weg te gaan.
[9] Toen dus die beiden hen op natuurlijke wijze reeds met enkele passen bereikt hadden, werd er geen rust meer gehouden, maar allen kwamen in beweging en volgden opgewekt de gidsen.
[10] Bij het vertrek van dit volk weende Adam en zond hen de ene zegen na de andere na bij bijna elke stap die zij zetbaten.
[11] Abedam merkte dat echter en prees hem, zeggend: 'Adam, als je in plaats van zo menige vloek die je uitsprak over de laagte steeds zo gehandeld zou hebben als je nu handelt in de geest van Mijn liefde en erbarming, waarlijk, de vlakten en de diepe dalen der aarde zouden niet tot een hel geworden zijn!
[12] Maar omdat je aldoor meer rechtvaardiging vond in het vervloeken dan in de liefde is het zo ver gekomen dat de mensen in de laagte handelen zoals jij zojuist weer een nieuw getuigenis uit de mond van Lamel gehoord hebt. De onweerlegbare bevestiging daarvan bevindt zich hier levend aan Mijn voeten.
[13] O Adam, wat had jij Mij en de gehele schepping allemaal kunnen besparen!
[14] Omdat jij echter in het vervloeken altijd meer behagen schepte dan in het zegenen, zijn dat nu de gevolgen voor jou en Mij en zij zullen aan de aarde blijven kleven tot aan het einde van haar bestaan!
[15] Waarlijk, ik zeg je, groot en zwaar was je eerste belangrijke fout, dat je Mijn gebod vergeten was en je je hebt laten bedwelmen en flink hebt laten bedriegen door je eigen slang, waardoor hemel en aarde uit hun voegen gelicht werden. Maar toch had dat allemaal eerder en gemakkelijker goedgemaakt kunnen worden dan die vele vervloekingen die je wegens Kaïns misdaad over de armzalige laagte hebt uitgesproken!
[16] Ik zeg je echter: Kaïns daad was weliswaar zeer erg, toch was dat nauwelijks een dauwdruppel ten opzichte van de hele zee, vergeleken bij hetgeen jij al meteen in het begin tegen Mij ondernomen hebt, toen je je als een Heer boven Mij hebt willen verheffen!
[17] Maar kun jij Mij ooit het verwijt maken dat Ik je daarom vervloekt hebt?!
[18] Wel vervloekte Mijn onaantastbare heiligheid, die jij zo ernstig aangetast had, de bodem van de aarde, zodat zij distels en doornen voor je zou dragen;
[19] Maar Mijn grote liefde voor jou nam spoedig weer de vloek over de bodem der aarde weg, waarop zij - zoals je nu allang gemerkt hebt - weer opbloeide en tot een nieuwe tuin werd!
[20] Terwijl Ik de vloek over de aarde wegneem, zie, heb jij echter volop alle vlakten en dalen vervloekt en ook al hun bewoners en je hebt het zover gebracht, dat nu al tijdens je leven dergelijke vruchten ontsproten aan de door jou vervloekte bodem. Hier aan Mijn voeten zie je daarvan een nieuwe getuigenis!
[21] Ik heb in Farak een door Mij gezegende engel als leider naar de diepte gezonden; had jij in plaats van te vloeken niet hetzelfde in Mijn naam kunnen doen?!
[22] Dan zou de diepte nu heerlijker bloeien dan al deze hoogten!
[23] O Adam, Adam! Kijk eens goed naar dit meisje dat nu aan Mijn voeten ligt en wier hart zuiverder is dan de zon op het midden van de dag!
[24] Wat nu haar ouders overkomen is ten gevolge van jouw vloek, zie, dat zal eens tengevolge daarvan overkomen aan de zoon van een maagd, die Ik ten leven zal wekken met de geest van het meisje dat hier aan Mijn voeten ligt!
[25] O bedenk toch wat je met je vloek hebt aangericht! Maar het is nu eenmaal zo; laat ons daarom voor de toekomst zorgen ben en waar mogelijk de gruwelen van het verleden vergeten!
[26] Adam, roep al je vloeken terug en geef in ruil daarvoor zegen! Geef Mijn zegen in ruil daarvoor; want ieder slecht werk is immers van meet af aan jouw eigen werk geweest! Vervloek daarom voortaan niet meer, maar zegen alles! Amen.'
«« 112 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.