Adams luide lofprijzing over Gods erbarming en Zijn menswording in Abedam

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 115 / 280 »»
[1] Na deze woorden van Abedam werden Adam en allen die aanwezig waren zo geroerd, dat zij vervuld van vurige liefde en diepe ware dankbaarheid begonnen te huilen en Adam ten slotte uitriep:
[2] 'O mens, o mens! Wat zou je door de liefde van de eeuwige, heilige Vader kunnen zijn als je eigen vrije wil je niet onheilig gemaakt had ten overstaan van Hem!
[3] Hoe oneindig goed bent U, o heilige Vader, - en hoe diep moeten wij gevallen zijn voor U, dat Uw eeuwige liefde ons alleen door oneindig grote erbarming kan redden!
[4] Ja, - nu pas, nu, nu pas zie ik in, wat U, o allerheiligste Vader, voor ons gedaan hebt, nu doet, en eeuwig doen zal!
[5] Laat mij het nu uitschreeuwen dat alle wereldpolen mijn stem kunnen horen: - laat mij verkondigen als alle donderslagen van de wereld - laat mij zo luid verkondigen aan alle schepselen, alle werelden en alle hemelen, wat voor oneindig groots de Heer, de eindeloos heilige God, voor ons, de eindeloos diep gevallen zondaren tegenover Hem, heeft gedaan!
[6] Hoor het, alle hemelen, jij zon, jij maan en aarde, verneem het uit mijn mond:
[7] God, de eeuwige, de oneindige, de heilige, de almachtige God! - O hart, mijn hart, breek nu niet de stem van mijn tong; laat nu toe dat ik het uit alle macht uitschreeuw! Hij, Hij, voor wie duizendmaal duizend jaar zijn als het allervluchtigste ogenblik, - Hij, voor wiens ademtocht alle eindeloze ruimten beven en de eeuwigheden uit de allergrootste eerbied in het niets terugzinken, - Hij, die met één blik duizendmaal duizend zonnen kan laten ontstaan en weer laten vergaan, - Hij, Hijzelf in eigen persoon heeft ons, de alleen alleronwaardigste schepselen, Zijn eindeloze heiligheid vergetend, vanuit Zijn allerheiligste diepte aangezien, heeft, omdat wij door onze allergrootste vrijwillige boosheid zo onmetelijk diep van Hem en voor Hem gevallen zijn, om ons Zijn grote erbarming ten deel te laten vallen, de gehele oneindigheid gevuld met talloze treden, zodat wij weer naar Hem toe kunnen klimmen!
[8] Zijn eindeloze liefde en erbarming zag dat deze weg voor de gevallenen te eindeloos zwaar was; Hij vergat daarom nog meer Zijn eindeloze heiligheid, daalde op de wijde vleugelen van Zijn almacht Zelf langs al die eindeloze treden naar ons af en wel zo als Hij hier voor ons staat, een mens naar kleur en gestalte aan ons gelijk; zo wilde Hij ons ten eerste de weg besparen die we eeuwig nooit geheel zouden kunnen beklimmen en dan vervolgens het Allerhoogste, het Ondenkbaarste te worden voor ons, de allergeringsten van al Zijn schepselen, die zich vrijwillig op de meest boosaardige manier van Hem afgekeerd hebben en als enigen zo allerdiepst gevallenen zijn.
[9] Hoor, hoor het, alle aeonen van leven dat uit Hem is gestroomd! -, om voor ons - o God, o God, o God! Grote, heilige God, mijn matte, sterfelijke tong waagt het nauwelijks uit te spreken! -, om voor ons zondaren der zondaren een enig ware, liefdevolle, erbarmingsvolle, heilige Vader te worden!
[10] Alsof het nog niet genoeg was zoals Hij nu voor ons staat: een Vader, maar - zoals mijn geest het heeft gezien - om eens uit overgrote liefde voor ons, allerlaagsten, Zelf de dan eeuwig blijvende zondige vorm van ons vlees aan te nemen, waarin wij gevallen zijn voor Hem, de eeuwig Heilige, om ons nog dichter naar Zich toe te trekken, - om onze Redder, Leidsman, en allerwijste Broeder te worden!
[11] Neen, neen, neen, dat is teveel! - Abedam! Abedam! Abedam! Eindeloos heilige, meest liefdevolle Vader! Wie - en wat zijn wij dan, dat U ons zo onbegrijpelijk genadig bent, terwijl wij toch het meest waardeloos zijn voor U door en in Uw gehele oneindigheid? '
[12] Hier onderbrak de hoge Abedam Adam en zei tegen hem: 'Luister, Adam, eindelijk zie je in wie Ik ben en wat Ik doe!
[13] Maar Ik zeg je: blijf voortaan zoals je nu bent, dan heb je het eeuwige leven al in je!
[14] In je grootheid was je eens geroepen om voor Mijn hart een liefelijke broeder te worden, een speelgenoot en innige deelgenoot van Mijn eeuwige, oneindige volkomenheden te worden.
[15] Maar toen je dat als de geestelijke Adam niet wilde worden in de heelheid van je aan Mij ontsproten wezen, zul je echter in al je kinderen toch dat worden waarvoor Mijn hart je eens zo verlangend allerheerlijkst uit zich liet ontstaan!
[16] Begrijp dat! - Zie, dat is het waarom Ik dat allemaal doe en Ik heb nu voor eeuwig, zoals eens naar het grootste, Mijn hart gewend naar het kleinste om het boven alles te verheffen! - Nu verder niets meer!
[17] Omdat de avond is gekomen moeten wij naar huis gaan, naar degenen die al verlangend op ons wachten!
[18] En jij Lamel, neem het meisje en draag het voor Mij uit als een groot overwinningsteken! Amen.'
«« 115 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.