De vraag van Pura, het meisje uit de laagte, naar de persoon van Abedam

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 116 / 280 »»
[1] Maar toen Adam en alle hier aanwezigen gehoord hadden dat de hoge Abedam over het meisje gesproken bad, loofden en prezen zij Hein boven alles.
[2] Lamel tilde haar meteen op zijn arm en ging voor Abedam staan, zoals Deze gevraagd had.
[3] Het meisje bad alle woorden van Abedam goed begrepen, en ook uit de woorden van Adam en de luide loftuitingen uit de mond van alle aanwezigen had zij stilletjes opgemaakt, dat er achter Abedam iets heel bijzonders schuil moest gaan. Haar aangeboren nieuwsgierigheid liet haar nu niet meer met rust.
[4] Om precies te weten te komen wat dit eigenlijk voor een bijzondere man was, bracht ze haar mond enigszins bevreesd bij Lamel's oor en zei met een licht bevende stem tegen hem:
[5] 'Lieve, grote en zeer sterke vriend! Zou je mij misschien willen vertellen wie deze man eigenlijk is, die zoals ik begrepen heb `Abedam' wordt genoemd?
[6] Want zie, ik vraag het je, omdat het mij zeer bevreemt dat hij er niet anders uitziet dan ieder van jullie; maar zijn woorden schijnen, ja zijn werkelijk hemelsbreed verschillend van alle nog zo verheven klinkende woorden die uit een andere mond komen; het lijkt alsof zij de hele hemel en de hele aarde doordringen!
[7] Maar wat mij het allermeest bevreemdt is dat al mijn angst en droefheid mij helemaal verlieten, zo gauw ik hem in het oog kreeg. Het zou voor mij nu volkomen onmogelijk zijn om te treuren en te wenen over mijn zo erbarmelijk terechtgestelde ouders!
[8] Daarom, lieve, grote en zeer sterke vriend, vraag ik je om mij iets naders te vertellen over deze buitengewoon merkwaardige man, in wiens blik reeds een veel grotere macht schuil gaat dan in de armen van de krachtigste mensen!'
[9] Maar Lamel wist niet wat hij nu moest doen en zette daarom een gezicht alsof hij hier heel diep over na moest denken.
[10] Maar omdat hij dit iets te lang liet duren voor het geduld van het meisje, vroeg zij daarom enigszins bevreemd:
[11] 'Luister, lieve, grote en zeer sterke vriend, die mij nu op je sterke arm draagt volgens de wil van diegene naar wie ik je gevraagd heb, waarom doe je alsof je mij wel een antwoord wilt geven, maar blijf je desondanks zo stom alsof je tong in je mond versteend is?
[12] Of heb ik misschien een fout gemaakt door je naar iets te vragen dat niet betamelijk zou zijn voor een schepsel uit de laagte?!
[13] O ik vraag je, zeg me nu toch iets!'
[14] Hierop zei Abedam tegen Lamel: 'Lamel, heb je een gebod van Mij om te zwijgen?
[15] Ik weet niet dat Ik of iemand in Mijn naam je dat heeft gegeven; daarom kun je wel spreken wat rechtmatig is!
[16] Maar Ik zie al dat je daartoe uit jezelf de moed niet hebt; geef daarom het kindje hier, opdat het onderweg op Mijn arm te weten komt waarnaar het verlangt, - ga jij nu achter Mij lopen! Amen.'
[17] Nu nam de hoge Abedam het meisje op Zijn arm, dat daarop buitengewoon blij werd en zich weldra met dezelfde vraag tot Hemzelf wendde en er nog monter aan toevoegde:
[18] 'O jij lieve, heilig schijnende man, je zult toch zeker niet zo verlegen zijn als de man achter ons, die zich niet verwaardigde om mij, een arm meisje, antwoord te geven, zodat hij stom bleef over hetgeen ik hem gevraagd had, - en zul jij mij een antwoord geven op mijn vraag?!'
[19] Hier drukte Abedam het meisje tegen Zijn heilige borst en zei tegen haar: 'Mijn lieve Pura, je zult alles te weten komen watje maar wilt!'
[20] Nu verbaasde het meisje zich ongemeen, omdat de haar nog onbekende man haar met haar eigen naam aangesproken had.
[21] Maar Abedam sprak verder met haar over Zichzelf: 'Je kijkt ervan op dat jouw naam Mij bekend is; maar als je Mij beter zult leren kennen zul je je daarover volstrekt niet meer verwonderen, maar dan zul je je over heel andere dingen verbazen!
[22] Maar als je nu bereid bent, luister dan: Zie, je zei het zelf, Mijn woorden zijn veel verhevener dan die uit de mond van ieder ander en schijnen de hemel en de hele aarde te doordringen, en in Mijn blik schuilt voor jou meer kracht dan in alle nog zo sterke mensenarmen! Ook heeft alle angst en droefheid je verlaten toen je Mij in het oog kreeg!
[23] Nu zie, Mijn lieve Pura, als je dat alles reeds in Mij ontdekt hebt, wat ontbreekt er dan nog aan om Mij inniger te kennen?!
[24] Ik zou het je wel ogenblikkelijk kunnen zeggen en je door woord en daad tonen wie Ik eigenlijk ben, maar jij zou het niet verdragen; het zou je doden en geheel en al te gronde richten!
[25] Daarom geef Ik je nu in plaats van het volledige antwoord een raad en zeg je: Houd boven alles van Mij in je hart, dan zul je daarin spoedig volkomen ervaren wie Ik eigenlijk ben!
[26] Vraag echter niet of je zo iets wel mag; want Ik zeg het je immers! Heb Mij daarom alleen maar onverholen boven alles lief! Amen.'
«« 116 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.