Pura, gezeten op Abedams arm, zoekt de Allerhoogste

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 117 / 280 »»
[1] Toen Pura dat van Abedam vernomen had werd zij met een bijna kinderlijke uitgelatenheid blij en vrolijk, sloeg haar zachte handen om de hals van haar verheven Drager en legde haar hoofd dronken van liefde tegen Zijn heilige horst.
[2] In deze liefdevolle houding bleef zij zolang totdat allen samen de hoogte bereikten; toen ze bij de kinderen waren .,ingekomen, die hier vol verlangen wachtten, ontwaakte onze Pura pas uit haar liefdesroes, gewekt door de kinderen, die allen luidruchtig hun vreugde uitten.
[3] Toen zij nu hier in de schemering de vele mensen gewaar werd die, bij het aanschouwen van de hoge Abedam, Zijn naam diepgaand lovend en prijzend, voor Hem ter aarde vielen, vroeg zij zachtjes aan Abedam:
[4] 'Onbeschrijfelijk lieve man, aan wie nu mijn hele leven hangt, kun je me niet zeggen wat deze allerhoogste eerbied te betekenen heeft die deze mensen nu betonen? Het lijken me zeer goede mensen te zijn en tot wie is deze eerbied eigenlijk gericht? Is deze alleen voor jou bedoeld of is hier misschien nog iemand die hoger is dan jij? O zeg het me!'
[5] En Abedam zei tegen haar: 'Kijk eens wat om je heen; degene die nu rechtop staat is de Allerhoogste niet alleen onder de mensen, maar ook in alle hemelen!
[6] Kijk dus maar goed om je heen, dan zul je de enige rechtopstaande heel spoedig en gemakkelijk vinden!'
[7] Hier begon de arme, maar nu meer dan rijke Pura met haar grote, zwarte ogen om zich heen te kijken en zocht overal door de hele menigte; maar daar zelfs Adam, Seth, Lamel, Henoch en de tien dragers van Seth, zich vol eerbied en dankbaarheid voorover op de aarde uitstrekten sinds zij de hoogte hadden bereikt, was al haar moeite tevergeefs, want zij vond niemand die overeind stond.
[8] Dit maakte haar een beetje bang en na een poosje vroeg ze verwonderd aan haar drager:
[9] 'Luister, mijn boven alles lieve en ook zeer sterke man, ik zoek tevergeefs! Er staat immers nergens ook maar één mensenziel overeind! Hoe moet ik dat dan opvatten wat je zojuist tegen me zei?'
[10] En de hoge Abedam drukte haar tegen Zijn heilige borst, zette haar toen zachtjes op de grond en zei wederom tegen haar: 'Mijn buitengewoon dierbare Pura, kijk nu toch een beetje om je heen, dan zul je zeker heel spoedig ergens een rechtopstaande man ontdekken!'
[11] En weer begon Pura de grote menigte te onderzoeken; maar ook ditmaal kon ze niemand ontdekken die rechtop stond.
[12] Maar omdat de hoge Abedam ha grote verlegenheid zag, boog Hij Zich weer naar haar toe, nam haar, Pura, o Zijn meer dan heilige arm, drukte haar tegen Zijn borst en zei toen tegen haar:
[13] 'Zie, Mijn allerliefste Pura, wie met zijn ogen in de verte rondwaart en niet kijkt naar hetgeen het meest dichtbij is, zal moeilijk ooit iets vinden en wel het allerminste wat hij graag zou willen vinden en ook zou moeten vinden.
[14] Dat je tot nu toe nog niets gevonden hebt van hetgeen je toch zo vreselijk graag wilde vinden komt alleen doordat je je naaste omgeving buiten beschouwing hebt gelaten en wel de allergrootste nabijheid, die jou nu draagt.
[15] Pura, kijk Mij eens aan en zeg Me dan of Ik lig of rechtop sta!
[16] Als je dat ontdekt hebt dan zul je je ook weldra realiseren wie de Allerhoogste is en tot wie deze verheerlijking is gericht!'
[17] Hier nu sloeg de allerrijkste Pura haar sneeuwwitte, volle, tedere armen boven haar hoofd tegen elkaar en riep luid uit: 'Omwille van de enig ware God, wat heb ik, blinde, gedaan?
[18] O jij, die beslist de koning van dit volk bent, buitengewoon machtig in woord en iedere daad, kun je mij arme, blinde dwaze deze onbegrijpelijk allergrootste vergissing wel vergeven?!
[19] Neen, neen, - ik zou nu zelf wel mijn afschuwelijke ogen uit kunnen krabben, omdat zij jou, de enige rechtopstaande, niet bemerkt hebben!'
[20] Maar Abedam troostte haar en zei: 'Wees maar kalm, Mijn geliefde Pura, - want nu heb je Mij immers al voor de helft gevonden; je hart vermoedt echter ook reeds de andere helft en zo zal het niet lang meer duren tot je Mij geheel zult leren kennen!
[21] Maar daar het volk al weer van de grond opstaat, zullen we daar nu over zwijgen tot het juiste tijdstip waarop jij alles zult leren kennen. Zou je echter in de vlakte hebben kunnen opmerken wat Ik voor de volkeren uit de laagte heb ,gedaan, dan zou je al weten wie Ik zo heel eigenlijk ben; maar daar je zo zwak was, was het daar nog geen tijd voor, daarom lag je nagenoeg doof aan Mijn voeten.
[22] Nu echter ben je rijk geworden; daarom zul je Mij ook gauw nader leren kennen!
[23] Zie, hier komt Seth al naar Me toe; laat ons daarom zwijgen en horen wat hij wil! Amen.'
«« 117 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.