De vrees van de dragers en Pura's verlegenheid voor de heiligheid van Abedam. Abedams geruststellende woorden. De Heer als God en Vader

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 120 / 280 »»
[1] Toen de dragers dat getuigenis uit de mond van Abedam Zelf hadden gehoord en ook Pura dat heel duidelijk had vernomen, vielen de dragers pardoes op de grond neer; ze waren zo geschrokken, alsof reeds de eeuwige dood en een allesvernietigend gericht hen bij de kraag had gepakt.
[2] Want zij waren zich van zo menig klein vergrijp bewust en zij wisten ook uit menige strenge leer van Adam, Seth en Enos, dat de almachtige, heilige Jehova zeker ooit zou komen en dan een uiterst streng gericht zou houden; alle ongehoorzamen zou Hij te gronde richten en teniet doen gaan in het allerheftigste en alles verbrandende vuur van Zijn oneindige toorn. Nu was het dan ook helemaal met hen gedaan.
[3] Want deze onverwachte openbaring van Mijzelf liet in hen geen plaats voor een andere gedachte, dan dat Ik nu gekomen was om dit verschrikkelijke gericht te houden.
[4] En daar zij zich, zoals gezegd, van enkele kleine fouten bewust waren, dachten zij, bevend over hun hele lichaam, ook aan niets anders dan hoe zij vast al heel spoedig door het ontzettend hete toornvuur van het gericht gegrepen zouden worden dat hen weldra uiterst pijnlijk zou verteren.
[5] Het duurde niet lang of zij begonnen ook letterlijk te huilen en hevig te weeklagen en alleen de vroegere spreker was nog in staat om hevig stotterend uit ie brengen:
[6] 'O hoe lig goed lig en hoe lig veel – beter zouden wij er nu - aan toe zijn, als wij nooit geboren waren!'
[7] Daarop werd ook hij stil en verwachtte het rechterlijke donderwoord zamen met de overigen.
[8] Maar het gedrag van deze tien dragers bracht de anders standvastige en van liefde voor Mij bijna versmachtende Pura in grote verlegenheid; daarom wendde zij zich schuchter tot Mij en zei Mij als het ware vragend:
[9] 'O, dus U bent het, zoals reeds Seth U op de hoogte met de allergrootste eerbied heeft begroet, en zoals U zich nu den overstaan van de tien dragers Zelf luid en zeer duidelijk geopenbaard hebt, zodat ik nu in mij ook geen bedenkingen meer koester om U volledig te erkennen als Degene waarvoor U zich nu ten overstaan van mij, arm schepsel, en deze tien dragers geopenbaard hebt, lig daarom verzoek ik U omwille van Uw oneindige heiligheid, dat U Mij laat gaan; want ik hen immers te onheilig om op Uw meer dan heilige handen te rusten!
[10] Want nu geloof ik immers vast in mijzelf, dat U Degene bent wiens naam geen mensentong waard is uit te spreken, ofschoon mijn vroegere voorstelling van U volgens de leer van Farak heel anders was, waardoor ik mij U als een onzichtbaar, eindeloos vuur voorstelde.
[11] Wees mij daarom nu genadig en heb erbarmen en laat toch niet langer toe dat ik Uw handen nog verder zal ontheiligen!
[12] Maar laat Uw boven alles heilige wil geschieden, nu zowel als eeuwig!'
[13] Na deze woorden zei Abedam tegen Pura: 'Nu, Mijn uitverkorene, wil je Mij juist nu, nu je Mij hebt herkend, minder liefhebben dan voorheen, toen je Mij nog niet had herkend?!
[14] Ben Ik nu soms anders geworden voor jou, omdat Ik Me aan jou bekend heb gemaakt?!
[15] Heb je tijdens een onweer nog nooit gemerkt, dat zo menige onweerswolk er in de verte ontzettend dreigend uitziet?! Maar wanneer zij naderbij komt, brengt zij met haar vanuit de verte zo dreigende aanblik niets anders dan regen vol zegen, die het door de wijsheidsstralen van de zon uitgedroogde aardrijk en het nagenoeg geheel verbrande gras bevrucht en verkwikt!
[16] Zie, hetzelfde is ook hier het geval: Tot nu toe vermoedde je Mij steeds alleen van heel ver te zien en wel in het vuur van het verderfelijk gericht, lig maar van Mij als de meest liefdevolle Vader heb je je nog nooit een voorstelling gemaakt en nog veel minder zo over Mij gedacht; daarom ben je nu ook samen met de tien dragers zo vervuld van vrees en angst!
[17] Maar als Ik zo zou zijn als je Mij tot nu toe gekend hebt uit de in deze tijd in de laagte reeds ernstig verontreinigde leer van Farak, zou Ik dan ook vanuit al Mijn vaderliefde jou op Mijn handen dragen?!
[18] Weet dan nu ook in je hart, dat Ik niet alleen Jehova, de almachtige God en Schepper van alle dingen ben, maar in Mijn verhouding tot jullie verder de enig ware, heilige, meest liefdevolle Vader, die niemand ooit wil veroordelen tot eeuwig verderf, maar als de enig ware Vader alleen maar iedereen tot het eeuwige leven wil oprichten!
[19] Zie, als Ik zou willen veroordelen zou het voor Mij niet nodig zijn om zichtbaar de aardbodem met Mijn voeten te beroeren, want de geringste gedachte van Mij zou immers toereikend zijn om in een ogenblik alle werken in de gehele oneindigheid te vernietigen!
[20] Maar Ik kwam toch alleen maar zichtbaar naar jullie toe om het verlorene te zoeken en het dode levend te maken!
[21] Heb Me nu daarom nog meer lief in plaats van minder, nu je Mij herkend hebt en nu je weet dat Ik alleen de meest liefdevolle Vader ben!
[22] Laat daarom geen onderscheid zijn tussen ons, maar laat ons in de liefde eeuwig één zijn!
[23] Staan jullie nu dus ook op uit je oude dwaasheid en volg Mij! Amen.'
[24] Daarop stonden de tien meteen weer op, namen hun manden, volgden Hem op de hoogte en schaamden zich over hun grote dwaasheid en vroegen Abedam om vergeving voor zo'n grote dwaasheid.
[25] Maar Pura vlijde zich des te liefdevoller tegen de heilige borst van de door haar nu herkende boven alles goede Vader.
«« 120 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.