Aanzien en leidersambt

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 13 / 280 »»
[1] En nadat aan deze drie ook te kennen was gegeven zich terug te trekken, wendde Abedam de Hoge zich tot Abedam de bekende en vroeg hem:
[2] 'Abedam, vertel me eens, wat moet Ik nu met jou doen? Zie, de kinderen in het avondland hebben nog geen leider; hoe zou het zijn als Ik jou aan hen zou geven'?
[3] En de andere Abedam antwoordde: 'O Gij goede Vader! Ten eerste kan ik U op Uw vraag die zoveel leven in zich draagt geen ander antwoord geven dan: het geschiede naar Uw heilige wil! Want U weet immers zonder meer dat ik te allen tijde bereid ben voor U door het vuur te gaan en mij uit eindeloze liefde tot U in alles om te laten vormen wat Uw heilige wil ook maar van mij zou willen maken!
[4] Dit leidersambt is echter altijd zo onverbrekelijk met een zekere mate van aanzien verbonden (vergeef me dat ik zoals altijd fris van de lever spreek), dat, ik ben daar vast van overtuigd, Uzelf dat ook niet helemaal van het ambt kunt scheiden, zolang de leider datgene zal zijn en blijven waartoe U hem allergenadigst verkozen hebt. Ik wil U daarom vragen, omwille van mijn aloude deemoed, die mij eigenlijk tot U heeft gebracht, mij en mijn grote domheid van dit heilige ambt te verschonen. Zie, er zijn kinderen in groten getale; daaronder zullen zich zeker nog meerdere Kisehels bevinden!
[5] U weet immers dat ik altijd al mijn grootste vreugde beleefde aan de laagst mogelijke positie en dat ik altijd duizendmaal liever gehoorzaamde, dan dat ik iemand anders een opdracht gaf; verschoon mij daarom dus van dit ambt!
[6] Ja, als het U goeddunkt, - zo heel onopgemerkt en stilletjes zou ik Uw heilige naam wel willen verkondigen; maar ik wil daarbij door niemand als belangrijk worden beschouwd!
[7] Ik weet weliswaar van U dat zelfs de deemoed dan ophoudt een eigenlijke deugd te zijn, als men haar slechts om zichzelf in acht neemt, omdat men zich dan vanuit een zeker egoïsme het prettigste voelt in die deemoed, - maar, o Gij goede Vader, U ziet immers in mijn hart dat dat bij mij helemaal niet het geval is, maar dat ik alleen uit liefde en de allergrootste hoogachting voor U deemoedig ben en op grond daarvan ook zeer graag al mijn broeders ten dienste sta, want alleen dat alles is mijn grootste vreugde! Verschoon mij daarom van dit ambt; echter, Uw heilige wil geschiede, zoals altijd, ook nu! Amen.'
[8] En de hoge Abedam vroeg hem nog eens: 'Dus jij wilt werkelijk geen leider zijn omdat er aan dat ambt een zeker aanzien kleeft, dat jij onverbrekelijk met dat ambt verbonden acht, zonder erbij te bedenken dat Ik misschien toch in staat zou zijn om het voor jou zo lastige aanzien van het ambt te scheiden?'
[9] En de bekende Abedam gaf ten antwoord: 'Ja Heer en Vader Abedam, als dat mogelijk is, dan mag U mij tot leider van de tijgers, hyena's, leeuwen, beren, wolven, lynxen en vossen verkiezen en ik zal U volgen tot aan het einde der wereld! Als U mij naar de diepte van de zee wilt sturen, zal ik gaan en daar Uw heilige wil vervullen, - als het maar niet met aanzien verbonden is!
[10] Ik voor mij kan geen kracht noch macht noch gezag gebruiken, maar alleen Uw liefde in mijn hart; want als ik zoals de anderen kracht, macht en gezag zou hebben, wie zou mij dan beschermen tegen het aanzien dat het ambt niet zich meebrengt?!
[11] Als ik echter in mijn diepste nederigheid alleen Uw liefde heb, dan kan ik met de kracht van Uw liefde in mij iedereen dienen in de zaligste deemoed van mijn leven!
[12] Als het dus Uw heilige wil is, zou ik wel een onopvallende leider in Uw heilige naam willen zijn. Amen.'
[13] En de hoge Abedam zei daarop tegen hem: 'Luister, Abedam, je instelling is goed, en waardig zich in Mijn grote welgevallen te verheugen; maar jouw besef van Mijn ordening der dingen staat nog erg ver achter bij jouw zuivere instelling. Want zie, er kan toch immers in de ordening der dingen geen ambt zijn dat niet met de vereiste mate van aanzien verbonden is; want zonder zo'n aanzien zou dat ambt geen ambt zijn, maar slechts een onbeduidende vrijplaats voor tegenspraak, waar iedereen liever voor zijn eigen dwaasheid vecht, dan de wijsheid van zijn broeder te volgen.
[14] Als echter het ambt gepaard gaat met de vereiste mate van aanzien, die uit de nodige kracht, macht en gezag bestaat, dan zal de overtreder er daardoor immers van afgehouden worden met het ambt en met Mijn ordening te spotten en zal uiteindelijk verplicht worden de regel van het ambt aan te nemen en dan minstens zolang gedwongen worden deze regel na te leven tot hij zich deze orde geheel eigen gemaakt heeft als een richtlijn voor zijn eigen leven, zodat zij hem eigen wordt en vlot en vaardig gehanteerd wordt, alsof ze uit hemzelf voortkomt.
[15] Nu zie, Mijn geliefde Abedam, dat kan het ambt zonder een juiste mate van aanzien nooit bewerkstelligen!
[16] Als je dus een dienaar van Mij wilt zijn, dun moet je Mijn wil geheel aannemen en je ernaar gedragen en getrouw handelen en van jouw wil mag er niets anders bij zijn dan slechts de wil tot gehoorzaamheid en dat is het zaad van de ware, innerlijke deemoed.
[17] Het aanzien kleeft toch zeker niet aan de persoon die het ambt bekleedt, maar alleen aan het ambt zelf en dat vertegenwoordigt niets anders dan Mijzelf in Mijn liefde, genade en erbarmen, als het door Mij beschikt en bestemd wordt met degenen die het ambt moeten uitoefenen. Zou je Mij dan het aanzien van Mijn heiligheid willen bestrijden?!
[18] Er zullen weliswaar in de toekomst wat de wereldse zaken betreft nog heel wat verschillende ambten komen en de mensen zullen zich tot het uiterste afsloven om zo'n ambt op de een of andere manier te bemachtigen; deze ambten zullen dan zeker niet van Mij uitgaan en al hun kracht, macht en gezag zal een voor jullie allen nog onbekende wereldse macht zijn!
[19] Maar zo is het niet gesteld met het ambt dat Ik jou hierbij opleg! Dit ambt krijg je immers alleen als gevolg van je grote deemoed; neem het daarom dus aan zoals alle anderen het aangenomen hebben en handel ernaar, dan zul je werkelijk een volkomen leven uit en in Mij leven !
[20] En ontvang dan ook jij Mijn zegen en wees daardoor een ware, getrouwe en werkelijke leider van al de kinderen in het avondland.
[21] Wie je in Mijn naam de handen oplegt, die zal zoals jij een leider van de broeders worden met al de liefde en wijsheid uit Mij.
[22] Ontvang dus Mijn zegen en zoals jij Mijn naam draagt zul jij ook voortaan dragen Mijn woord, Mijn liefde, Mijn genade en Mijn erbarmen in alle kracht, macht en gezag! Amen.'
«« 13 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.