Enos' berouw. De angst voor de dood van degenen die het leven afwijzen. Over de volledig rijpe vrucht van de geest en de onrijpe vrucht van het vlees

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 131 / 280 »»
[1] Na deze leerzame woorden over het ware leven, die ook leven schonken, werd Kenan buitengewoon blij en vele anderen met hem en allen dankten vanuit de grond van hun hart voor deze grote onthulling. Daardoor begrepen zij nu goed wat het ware leven is en hoe het zich ontwikkelt en dat het duidelijk iets anders is dan het schijnleven van het vlees of veeleer van de dood.
[2] Nu zij allen de hoge Abedam zo dankten en loofden en prezen, werd ook Enos tot tranen toe geroerd, hij keerde zich om en ging vol wroeging naar de Vader toe.
[3] Maar toen hij daar langzaam en aarzelend aankwam, bood Abedam hem meteen Zijn hand en zei tegen hem:
[4] 'Wel, Enos, zeg Mij, waarvoor kies je, - voor het leven of voor de totale vernietiging?
[5] Geloof Me: er is geen ding, dat voor Mij onmogelijk is; want zie, Ik zeg omwille van jou nu tegen die berg daarginds in de morgen die daar nog geweldig rookt, brandt en vuur spuwt: ga teniet!
[6] Kijk nu! Zie je nog een spoor van de berg die reeds zovele duizenden jaren getrotseerd heeft?!
[7] Morgen zul je op de plaats die de grote hoge berg eerder ingenomen heeft, en die nu een vlakte is met een lengte van tienduizend en een breedte van zevenduizend manslengten, reeds het weelderigste gras en een groot aantal edele vruchtboompjes uit de nieuwe bodem zien ontspruiten!
[8] Reeds daaruit kun je opmaken dat voor Mij niets onmogelijk is; je kunt Me dus zeggen wat Ik je zojuist heb gevraagd!'
[9] Maar Enos en alle anderen waren bijna buiten zichzelf van schrik en adembenemende verbazing over dit zo plotselinge, geheel onverwachte verschijnsel. Ten gevolge van de wonderbaarlijk heldere nacht hadden allen het heel goed kunnen zien, en Enos was nauwelijks in staat ook maar een woord over zijn lippen te krijgen, maar hij viel terstond voor de Heer van alle macht neer en bad in zijn hart tot Hem, dat Hij hem mocht behoeden en zijn grote verschrikkelijke dwaasheid wilde vergeven!
[10] Maar Abedam sterkte hem, hief hem van de grond op en zei toen tegen hem:
[11] 'Enos, zie, het is met iedere dode gesteld zoals met jou! Ook wanneer hij niet zo spreekt als jij daarstraks hebt gesproken, hij handelt wel alsof de dood hem blijkbaar liever is dan het meest volkomen leven.
[12] Maar ziet degene die zo handelt de lichamelijke dood nabij komen, dan schrikt hij en begint te vrezen en te wanhopen.
[13] Ik vraag Mij nu echter af: Waarom blijft zo'n dwaas dan niet standvastig?
[14] Waarom vreest hij dan de vernietiging, waarvoor hij toch gedurende zijn gehele leven zo vastberaden heeft gewerkt?
[15] Maar Ik antwoord hier in jouw plaats en zeg:
[16] Zolang de dode nog de kracht van liet leven in zich voelde was hij als een lieer over de dood en had er niet zo'n grote vrees voor, omdat hij als levende mens in de vrije aanschouwing van de dingen om zich heen, niet kan weten dat hij in de dood en de vernietiging voor deze dingen geen zintuigen meer zal hebben.
[17] Wanneer hij echter merkt dat de kracht van zijn schijnleven afneemt, zijn zintuigen zwakker worden en daarmee ook de dingen om hem heen beginnen te verdwijnen, en hij bijgevolg ook begint de macht van de dood en het verschrikkelijke van het niet-bestaan te ervaren en de druk van de vernietiging, pas dan wordt hij het grote verschil tussen dood en leven gewaar!
[18] Dan zal hij alles proberen en aanwenden wat hem het leven zou kunnen terugbrengen!
[19] Maar - hier zeg ook Ik: Het zal ten slotte voor velen te laat zijn!
[20] Want het ware, onvergankelijke, heersende, vrije leven lijkt op een geheel rijpe vrucht, maar het natuur of vleselijke leven op een onrijpe.
[21] Bij de rijpe vrucht is de kern vrij en vast geworden en zodoende kan het buitenste omhulsel van vlees, dat daarvoor de kern heeft gevoed, zonder het geringste nadeel voor de geheel en al levende kern, daarvan gescheiden worden; want dan heeft de kern reeds al het leven in zich opgenomen en ervaart geen dood meer, maar enkel een op zichzelf staand leven in zichzelf, dat nergens meer met de uiterlijke vleesmassa in de een of andere noodzakelijke verbinding staat, - daarom kan deze er ook afvallen, zoals gezegd, zonder het minste nadeel voor de vrucht van de kern.
[22] Maar hoe geheel anders is dat bij een onrijpe vrucht, waar de uiterlijke massa met de kern nog een mat leven leidt, waarbij de kern sterft als de uiterlijke massa te zeer verwond wordt!
[23] Laat daarom iedereen zorgen dat zijn geest geheel rijp wordt, hetgeen zal gebeuren wanneer de geest zich van alle begeertedraden en vezels van het vlees zal hebben losgemaakt.
[24] Heeft iemand dat bereikt, dan is hij ook heer van het leven geworden.
[25] Maar zoals alle vruchten slechts door de zonnewarmte rijpen, worden ook jullie levensrijp aan, in en door de warmte van Mijn liefde in jullie tot Mij.
[26] En zo word dan ook jij, Enos, eens geheel levensrijp hier aan Mijn borst, die zo eindeloos vol is van het enig ware, allereeuwigste en meest vrije, machtigste en allerzaligste leven!
[27] Begrijp dat goed en leef dus waarachtig altijd en eeuwig! Amen.'
«« 131 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.