De vergankelijkheid van de dingen - een misvatting

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 132 / 280 »»
[1] Deze heilige woorden van Abedam brachten Enos weliswaar volkomen tot zichzelf; maar toen hij in de richting van de morgen keek en niets meer zag van de vanouds vertrouwde berg was hij nog zeer huiverig. Nu de omgeving geheel veranderd was, kon hij zich niet oriënteren en hij wist niet zo goed wat er met hem aan de hand was.
[2] Deze ongewone aanblik van de omgeving was echter niet het enige wat hem heimelijk deed huiveren. Door dit verschijnsel werd de oude gedachte aan de vergankelijkheid van alle dingen steeds levendiger.
[3] Dat was dus voor onze Enos nog een flinke klip in de zee van zijn door stormen bewogen leven.
[4] Maar omdat dat natuurlijk voor de hoge Abedam niet verborgen kon zijn, zei Deze meteen tegen hem:
[5] 'Enos, wat knaagt er aan je ziel? Zie, Ik ben nog hier en heb Mijn mond niet gesloten! Weet je dan nog niet dat alleen Ik in staat ben om op iedere vraag een levend waar antwoord te geven en dat ook wil geven aan degene die Mij daarom vraagt?!
[6] Maar Ik ken jouw gemoed. Daarom wil Ik je de vraag besparen en jou een goed antwoord geven op hetgeen jou altijd al af en toe in je hart bezighoudt. En wat je nu voor je ziet doet die gedachte in jou nog veel sterker en overtuigender opleven.
[7] Zie, jou bedrukt de vergankelijkheid van de geschapen dingen, waardoor je ie voortdurend peinzend afvraagt: 'Wat zal er eigenlijk met het lichaam gebeuren als ik, geest en ziel, het eens zal moeten verlaten?
[8] Waarom mag en kan het lichaam niet met de geest mooier gemaakt en verheerlijkt worden en door en door levend voor altijd en eeuwig verenigd blijven?'
[9] En nu die berg plotseling teniet is gegaan en jou die zekere vergankelijkheid nog meer voor ogen is gesteld, wordt die vraag waar je altijd over piekert weer versterkt. Daarom huiver je nu ook des te meer naarmate je vaker naar de plaats kijkt waar pas eergisterenmorgen Adam de profetische mening uitsprak dat juist voor deze berg, waarvoor hij als eerste mens der aarde nu diepzuchtend treurt en weent, ook eens de laatste mens van de aarde zal treuren en vergaan.
[10] Ik ben echter in de grootste volheid van Mijn oneindige wijsheid een betere profeet dan Adam, die toen geheel voor niets treurde, wat zeer dwaas was; en Ik zeg je dat ten eerste die toenmalige voorspelling van Adam zo goed als helemaal nietszeggend was, en de voornaamste reden waarom Ik bij deze gelegenheid ook een eind gemaakt heb aan deze noodlottige berg en hiermee ook aan de nog meer fatale voorspelling van Adam!
[11] Maar wat de vragen in jouw gemoed betreft, zeg Ik je ten tweede dat die nog vele malen nodelozer zijn dan de voorspelling van Adam.
[12] Hoe kun je ook maar in de verste verte op de gedachte komen dat de dingen vergankelijk zijn!
[13] Geloof jij dan dat een ding vergaat omdat het uit de bedrieglijke zichtbaarheid van je lijfelijke ogen verdwijnt?!
[14] O wat kun je toch slecht denken en zien! Alle dingen zijn immers niets anders dan enkel Mijn gedachten, die door Mijn liefde worden vastgehouden.
[15] En de geesten zijn immers in vrijheid gestelde ideeën van Mijn liefde, waarom zij dan ook allemaal een vrije wil hebben en een vrij op zichzelf staand leven!
[16] Wanneer ik nu een vastgehouden gedachte van Mij weer vrijlaat, zeg Me: is die daardoor dan werkelijk vergaan, pils Ik hem van de vasthoudende liefdeshanden heb bevrijd en hij nu weer opstijgt in de grote kring van Mijn geesten, die in de vorm van vurige vlammen de hele oneindigheid vullen?!
[17] O, Ik zeg je: ook het eerste mosplantje dat aan de eerste klip in zee op deze aarde ontsproot, bestaat en leeft zelfs in deze grote kring van Mij nog zeer wel voort, - en het laatste mosplantje van de aarde zal eens zijn oerovergrootvadertje broederlijk levend ontmoeten !
[18] Zo is ook deze berg slechts opgelost, maar niet vernietigd, -
[19] En nog minder zal dat eens gebeuren met jouw lichaam van de geest!
[20] Maar zoals het nu is, kan het op den duur niet blijven bestaan; wel zal het geleidelijk aan de voleindigde geest gereinigd worden teruggegeven, evenwel niet meer in deze vorm, maar toch als een eeuwig onvernietigbaar geestelijk kleed.
[21] Daarom moet ook niemand misdaad en zonde bedrijven met zijn lichaam; want wie zoiets doet, zal later in de geest ook met gescheurde kleren gekleed gaan!
[22] En zo bestaat er geen vergankelijkheid der dingen, maar wel kunnen ze opgelost worden.
[23] Begrijp dat alles goed en wees volkomen rustig! Amen.'
«« 132 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.