Over verwekkingen die wel of niet volgens de orde geschieden

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 135 / 280 »»
[1] Toen Mahalaleël deze les van de hoge Abedam had vernomen, was hij geheel tevredengesteld, dankte met ontroerd hart en wilde weggaan, maar Abedam zei tegen hem:
[2] 'Mahalaleël, Ik zeg je, blijf nog, want je hart is nog niet geheel verlicht over hetgeen je in je vraag stelde! En zoals je nu bent, zou je nog in menige dwaling geraken. Daarom moet je nog meer licht krijgen!
[3] Zie, je bent het weliswaar met alles eens wat ik je op je vraag meedeelde, maar in jezelf zie je nog niet de juiste reden waarom Ik de blinde of ongeordende verwekking zondig heb genoemd, en daarom wil Ik je de reden dan ook verklaren.
[4] Deze luidt als volgt: alles wat ziel heet en in de vrije toestand de gehele oneindige ruimte vult en in het rijk van de geesten een ondergrond is die de talloze legers van alle soorten engelen en Meesten bewonen, dat zijn Mijn vrije, nog niet gevestigde gedachten; deze reeds levende gedachten van Mij vervullen echter niet alleen wat Ik zojuist noemde, maar zij zijn tevens de levende vaten of dragers van het leven van alle wezens die van Mij stammen.
[5] Let nu goed op: Als Ik een van Mijn gedachten wil vangen en dan vasthouden, omvat Ik die met liefde! Als dat gebeurd is, kan de gedachte die door Mijn liefde gegrepen is zich niet meer verheffen in de oneindige kring van Mijn eigenlijke goddelijke zijn en werkzaamheid, zoals de talloze andere, die niet gegrepen zijn. Maar deze bevindt Zich dan al als een bestendige vorm levend als het ware vóór Mij; mocht dan echter deze vorm zichzelf van Mij bewust worden, dan wordt deze vorm niet alleen door Mijn liefde omvat, maar er ook geheel van doordrongen.
[6] Daardoor ontstaat er dan een dringen en wrijven tussen de vorm en de liefde. En wat is het meest natuurlijke gevolg daarvan?
[7] Niets anders dan dat de door de liefde aan alle kanten en in alle delen in het nauw gebrachte vorm weerstand begint te bieden, als zij te zeer door de liefde in beslag wordt genomen.
[8] En omdat verder immers bij iedere uitgeoefende druk het centrum de meest in het nauw gebrachte plaats van iedere volkomen vorm is, ontstaat daar ook de grootst mogelijke weerstand.
[9] En waar de grootste weerstand is, daar is ook de werkzaamheid het grootst.
[10] Nu weten jullie reeds heel goed uit eigen ervaring, dat bij een overmatig sterk samenpersen ontstekingen worden veroorzaakt, zoals bijvoorbeeld het geval is als iemand twee stukken hout zeer stevig tegen elkaar wrijft, zodat zij al gauw ontvlammen, of bij twee stenen.
[11] Of wanneer iemand van jullie zeer getroffen wordt, hetzij door de weerbarstigheid van iemand anders of door een aanblik die uiterst aangenaam is, of ook door het horen van iets ergs of van een heel goed bericht; iedereen voelt immers als hem zoiets overkomt dat zijn hart in zekere zin gaat branden.
[12] Zie, nu zijn we er al! Omdat dat branden altijd met een lichtgevende vlam is verbonden, die hetzelfde is als het leven van Mijn eeuwige liefde Zelf, wordt deze vorm, die door de liefde is gevangen en samendrukt, noodzakelijkerwijs doorlicht. Uiteindelijk gaat de hele vorm zelf in al haar delen over in de beweging van de vlam, die vanuit het centrum oplaait. Daardoor wordt de vorm levend en in het eigen licht vrij en bewust van zichzelf.
[13] Wanneer Ik wil dat een dergelijke op deze manier vastgehouden gedachte blijft bestaan, dan wordt die meteen solide en blijft dan voor altijd als het ware vóór Mijn aangezicht.
[14] Wil Ik dat echter niet, dan trek Ik Mijn liefde weer terug uit en van de vorm; deze wordt dan weer vrij en ongebonden en stijgt weer omhoog in de oneindige ruimten van Mijn goddelijkheid. Deze gedachte is dan weliswaar alleen voor Mij zichtbaar bewust, zoals voor jou je eigen gedachte!
[15] Zie, dat is Mijn orde waaruit alle dingen voortgekomen zijn! Wanneer jij nu jouw gelijken verwekt vanuit deze orde, waarin jij door Mijzelf geschapen en in zekere zin verwekt bent, dan is jouw verwekking gerecht, omdat die in de orde plaatsvindt waarin Ikzelf ben.
[16] Maar verwek je slechts blind en doof, dan verwek je niet, maar vernietig je alleen wat Ik Zelf voor een eeuwig vrij bestaan geschapen en verwekt had en dat is dan natuurlijk tegen Mijn wil, die - zoals Ik hiervoor aantoonde - immers alleen het eigenlijke vast bestemde bestaan van ieder door Mij verwekt en geschapen wezen is.
[17] Wanneer dat wezen handelt in strijd met Mijn wil, is dat immers de zonde of de dood van het door Mij verwekte wezen!
[18] Daarom moet de verwekking geheel volgens de orde geschieden! -
[19] Nu pas heb je licht en kun je je naar je plaats begeven! Amen.'
«« 135 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.