Vol verbazing erkent Henoch de wijze woorden van de vreemdeling. De gelijkenis van de twee verzadigden en de vele hongerigen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 152 / 280 »»
[1] Toen Henoch dit van de vreemdeling had gehoord, was hij zo enorm verwonderd dat hij Hem vroeg:
[2] 'Luister, lieve vriend, als jouw grote wijsheid die van een mens is, dan sta ik voor een onoplosbaar raadsel; want waarlijk, jouw woorden doen mijn geest verstommen!
[3] Jij wilt, dat ik er iets tegenover zet, om zo tot een gemeenschappelijk oordeel te komen; maar hoe zou ik dat kunnen?
[4] Want jouw woorden hebben mijn gehele wezen zo overtuigend helder doordrongen, dat het voor mij gewoonweg eenvoudiger zou zijn, iemand te bewijzen dat ik niet Henoch ben, dan ook maar het minste in te brengen tegen jouw uitermate wijze en tot in de diepste kern ware woorden.
[5] En daarom zeg ik je dan ook niets anders - en kan je ook niets anders zeggen - dan alleen: dat jouw oordeel ook reeds geheel en al het mijne is!
[6] Mocht er evenwel omtrent mijn opvatting de een of andere tegenwerping denkbaar zijn of misschien de een of andere vraag, dan moet jij, lieve broeder en vriend, dat maar zelf doen!
[7] Want zoals gezegd, kan ik in jouw hele betoog niets ontdekken waar ik ook maar iets tegen in kan brengen of waarvoor ik zelfs ook maar een vraag zou kunnen stellen!
[8] Als ik het voor het zeggen heb, zou ik willen vragen: broeder, spreek liever over iets anders; want deze woorden zijn zo verheven vol en waar, dat het eeuwig jammer zou zijn om ze door wat voor opmerkingen dan ook in zekere zin aan te tasten en te beschadigen! - Deel je niet ook deze mening?'
[9] En de vreemdeling antwoordde: 'Henoch, je ziet goed in dat het zo is dat jouw oordeel met het Mijne in de geest en alle waarheid overeenstemt, maar tot een geheel en al vruchtbare zekerheid worden ze pas dan verheven, als zij tot een algemeen oordeel worden!
[10] Daarom is het volgens Mijn inzicht niet genoeg, als een waarheid alleen tot een eenstemmig oordeel tussen twee mensen wordt, maar zij moet door een veelzijdig eenstemmig oordeel dat worden, wat zij eigenlijk zou moeten worden.
[11] Want stel dat ergens een menigte hongerigen zou zijn die niet wist wat te doen, maar dat er twee in hun midden waren die genoeg brood hadden voor hun eigen behoefte en ook voldoende verzadigd waren!
[12] Wanneer nu de hongerigen hen zouden gaan vragen: `Broeders, hoe komt het dat jullie er zo vergenoegd en verzadigd uitzien, terwijl wij vergaan van de honger?'
[13] En die twee antwoordden hen dan: `Luister, wij eten brood en daarom zijn wij verzadigd!'
[14] Zeg Me, lieve Henoch, zal een dergelijk antwoord, ook al is het op zich zelf de grootste waarheid, de hongerigen wel verzadigen?!
[15] O neen, iedereen ziet toch in dat door de verzadiging van alleen die twee, niemand anders verzadigd wordt!
[16] En dan zullen de hongerigen meteen tegen de verzadigden zeggen: `Wat hebben wij daaraan, als jullie je brood niet tot algemeen bezit maken?!
[17] Laat ons ook van jullie brood proeven, pas dan zullen wij weten of en hoe het ons zal verzadigen!'
[18] Zie dus, lieve Henoch, is dat niet een zeer terechte opmerking?! Maar waar ligt de oplossing?
[19] Zie, hier zijn al enkele hongerigen; die moeten ook van ons brood proeven en hun oordelen ten beste geven, of het hen verzadigt of niet! Is het voldoende voor allen, dan is er geen aanvulling meer nodig; maar is het niet voldoende, dan blijft ons niets anders over dan meer brood aan te voeren of hen de grote algemene broodkamer te tonen en te onthullen! Wat denk je nu: is dat niet juist?'
[20] En Henoch, geheel verbaasd over de hoge wijsheid van de avondlander, bevestigde alles uit de diepste grond van zijn hart en vroeg daarop aan de onbekende wijze:
[21] 'Maar lieve broeder, ik vraag je om 's hemels wil, zeg mij toch eerst, voordat wij de anderen van ons brood willen laten proeven, vanwaar je deze wijsheid hebt ontvangen. Je bent me immers werkelijk geheel onbekend en naar mijn weten ben je er ook nooit bij geweest toen de Allerhoogste in ons midden wandelde; en wanneer heb je deze wijsheid ontvangen?'
[22] En de vreemdeling antwoordde Henoch en zei: 'Lieve Henoch, zie, hier is maar één ding werkelijk nodig. Laten wij daarom het hoe en het wanneer varen en liever de broeders meteen van het brood laten proeven!
[23] Er zullen echter nog zeer velen van de zonsopgang en -ondergang komen en zij zullen veel kinderen van het licht van de ergste duisternis betichten, zodat ze dan ach en wee zullen roepen!
[24] Maar laten wij dat nu voor wat het is; want jullie wijsheid zal zich pas bij jullie kinderen rechtvaardigen! Laten wij daarom nu naar de vaders kijken, opdat de kinderen niet te gronde zullen gaan!
[25] Henoch, begrijp je ook dat? - Geef het brood daarom aan de vaderen en broeders!'
«« 152 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.