Het overleg van de vier twijfelaars

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 162 / 280 »»
[1] En het viertal boog voor de vaderen en daalde toen van onze morgenhoogte af naar een klein verhoogd gedeelte; ze namen daar plaats en begonnen met elkaar te overleggen:
[2] 'Broeders', begon de eerste, 'wat denken jullie nu: moeten wij Henochs woorden vertrouwen of niet?
[3] Ik van mijn kant ben van mening, dat Henoch zich deze keer geweldig heeft vergist!
[4] Hij is immers een mens als wij, - en dat is genoeg om helemaal in staat te zijn tot allerlei vergissingen; meer hebben wij niet nodig.
[5] Alhoewel de Almachtige hem ook grote volmaaktheden heeft verleend en hem als hogepriester heeft aangesteld, heeft Hij hem evenwel al het menselijke laten behouden, zodat hij nog steeds dezelfde Henoch is die hij ervoor was, en zich dus ook kan vergissen.
[6] Maar dat hij zich deze keer allergeweldigst heeft vergist, dat zou ik hem nu duidelijk kunnen aantonen!
[7] Alleen begrijp ik nu niet hoe ik in zijn tegenwoordigheid zo dom heb kunnen zijn!
[8] Bijvoorbeeld: Wat had hij mij kunnen tegenwerpen als ik hem bij zijn godsloochening gezegd zou hebben: `Broeder, als dat zo zou zijn als jij nu zo wijselijk beweert, dan hoeven wij in het vervolg immers geen huizen meer voor onszelf te bouwen!
[9] Want als wij zonder een schepper van hoogste wijsheid hebben kunnen ontstaan, terwijl wij toch duidelijk in alles volkomener zijn dan onze huizen omdat wij kunnen denken, spreken en wijs handelen, waarom zouden dan ook onze onuitsprekelijk veel dommere huizen niet eveneens uit het niets en vanzelf zonder ons toedoen ontstaan?!'
[10] Ik wil echter de goede Henoch een hele eeuwigheid laten wachten en geef hem daarenboven mijn leven nog als onderpand, dat hij beslist nooit het geluk zal hebben een goed geordend huis uit de stomme bodem van de aarde te zien opgroeien !
[11] Wij zouden werken van blinde krachten zijn, die zich niet eens van zichzelf bewust zijn!?
[12] Neen, broeders, nog voordat Henoch mij dat kan laten geloven, geloof en bewijs ik hem dat hij als hogepriester met al zijn wijsheid een volkomen dwaas is! - Wat zeggen jullie daarvan? Heb ik gelijk of niet?'
[13] En een tweede nam het woord en zei: 'En of je gelijk hebt?! Ik moet je zeggen, broeder, ik had een zonderling knagend gevoel in mijn binnenste! Als ik de hoge vaderen niet had ontzien, waarlijk, dan zou het mij slechts één woord gekost hebben en Henochs tong zou verlamd zijn geweest als een dauwdruppel in de strengste winter!
[14] Ik zou graag het antwoord vernomen hebben, als ik hem zo langs mijn neus weg, weetje, gevraagd zou hebben: `Henoch, wanneer het zo is als je ons nu zo wijs hebt meegedeeld, zou ik toch graag van je willen weten hoe dan de liefde tot God te verklaren is!'
[15] Broeders, als Henoch mij op deze vraag, zonder zichzelf tegen te spreken, slechts één woord zou kunnen zeggen, dan slik ik in jullie en zijn aanwezigheid iedere berg in die jullie maar willen!
[16] Want als Jehova een drogbeeld en in zekere zin een zalfje voor de traagheid van onze geest is, dan is ook al onze liefde klinkklare schijn; en is die niet echt, dan zijn wij voor onszelf slechts schijn - en Henoch niet in het minst uitgezonderd!
[17] Maar zijn wij onszelf tot bedrog, dan vraag ik: `Broeder, welk voorrecht heeft dan jouw wijsheid boven onze dwaasheid?!
[18] Daarom mag je net zo goed zwijgen als wij!' - Zeggen jullie mij nu vrijuit: wat had die hele Henoch mij daar nog op kunnen antwoorden?
[19] Niets; want dan zou hij immers in een onontwarbare valstrik geraakt zijn en met zijn tong niet eens stom over zijn tanden kunnen strijken!'
[20] 'Hij heeft waarschijnlijk geloofd', zei een derde, 'dat wij een stelletje van die gemoedelijke huisnarren zijn, die zich maar meteen allerlei onzin laten aansmeren!
[21] Maar onze volgende bijeenkomst zal de vier dwazen op zo'n manier voor hem belichten, dat hem zijn hogepriesterschap voorkomt als stak hij in een onrijpe wilde appel; want ik ben geladen als een onweerswolk!
[22] Slechts een beetje wind en de goede Henoch zal voor zijn godsloochening nog tien keer erger worden bediend dan wij allemaal op de voorsabbat bediend werden! Hij moet eens goed voelen en betaald worden voor die open bare grap die hij zich met ons veroorloofd heeft!
[23] Dat Henoch niet aan een Go geloven zou, geloof ik net zo min al wanneer iemand met mij zou twisten te beweren dat ik niet bestond!
[24] Maar hij heeft ons goed te pakken gehad en we zijn er allemaal ingetuind; zo is het en niet anders!
[25] Maar ik wil hem daarvoor ook zodanig op zijn plaats zetten dat hij zal blijven vastzitten als een steen die in de diepste plek van de zee gevallen is!
[26] Wat zal hij mij wel voor antwoord geven als ik ronduit in zijn gezicht zou zeggen: `Henoch, jij snode hogepriester, je hebt nu dubbel gelogen vanuit je grote blindheid! Want als er sinds eeuwigheid al bij voorbaat geen Jehova is, dan heb je immers slechts in de wind gesproken.
[27] Want het blinde toeval heeft jou beslist niet wijzer gemaakt dan ons; en waarom zou nu juist jij meer zijn dan wij, aangezien wij toch voor onszelf niet minder een klinkklare dwaasheid zijn dan jij voor jezelf bent en noodzakelijkerwijs daardoor ook voor ons!
[28] Maar bestaat er een oude Jehova, dan ben je zondermeer duidelijk een leugenaar in ons aller ogen!'
[29] Broeders, wat kan hij mij hierop antwoorden?!'
[30] En een vierde zei samen met de eerste twee: 'Niets - of hoogstens: `Dus sta ik als een ezel voor jullie en is mijn hogepriesterschap een holle wind!'
[31] Maar wat Abedam betreft, denk ik, dat wij ons op dat punt moeten verenigen en voor de wijze hogepriesterduidelijk bewijzen dat Hij onfeilbaar Jehova Zelf was, hetgeen immers duidelijk uit Zijn woorden en daden blijkt, als wij die maar enigszins in acht nemen!
[32] En ontkent hij dat daarna, dan zal ik hem eenvoudigweg vragen: `Broeder, wie heeft je dan tot hogepriester s gemaakt'?
[33] Is Hij niets, dan ben jij dat ook. - daarom kun je je hogepriesterschap het beste neerleggen; want zo'n ambt past een godsloochenaar niet!'
[34] Wat kan hij of iemand anders ons daarop antwoorden?'
[35] Met dit voorstel waren alle vier het eens en de eerste stond op en zei: 'Broeders, als wij het ook op dit punt eens zijn, laten wij dan gaan en onze zaak beslechten!
[36] Waarlijk, ik brand van nieuwsgierigheid wat er tenslotte uit zal komen! Met Henoch zijn wij zo goed als geheel klaar! Laten wij dus gaan! Amen.'
«« 162 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.