Adams dwaze verlangen naar enkele woorden over de zojuist onzichtbaar geworden Heer. Henochs treffende antwoord

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 170 / 280 »»
[1] Na een tamelijk lange tijd begonnen de vaderen zich pas te herstellen en om zich heen te kijken of Jehova niet ergens was te ontwaren.
[2] Maar een dergelijke moeite was tevergeefs; want Jehova verborg Zich weer in Zijn heiligdom en was met geen andere ogen meer te ontdekken dan met de ogen van de zuivere liefde in het hart.
[3] Nu ging na een tijdje Adam naar Henoch toe en zei tegen hem: 'Henoch, zeg wat over Hem, die onze ogen niet waard waren aan te zien, opdat wij ons niet zo verlaten voelen!
[4] Want niets is smartelijker voor het hart dan datgene te verliezen wat men eenmaal met liefde heeft omvat; des te smartelijker is het om nu Hem te verliezen die het enige leven van ons hart is en daarom het enige voorwerp van ons aller machtigste liefde!
[5] Spreek daarom, Henoch, spreek! spreek van Hem, ja spreek over niets anders dan alleen over Hem; want Hij alleen is nu de grootste behoefte van ons hart geworden!
[6] Spreek ook niet over iets wat betrekking op Hem heeft, maar spreek zuiver alleen over Hem; ook niet hoe Hij zo vol liefde, erbarming en deemoed in ons midden is geweest en ons allen heeft geleid en onderwezen en met de grootste zachtmoedigheid de van liefde vervulde, heiligste weg tot Hem heeft getoond, tot Hem, de beste, heiligste, meest liefdevolle Vader!
[7] Spreek dus alleen over Hem alleen, lieve Henoch! Amen.'
[8] En Henoch opende zijn mond en zei: 'Waarde vader, jouw wens is zuiver als het water dat daar speelt bij het witte zand, onder de witte steen aan een zuivere bron ontspruitend; maar denk eens na wat dat betekent: over Hem te spreken, over Hem alleen te spreken!
[9] Kijk naar Zijn grote woorden om ons heen; wijzelf zijn niets anders, en wat wij ook maar willen bekijken, is niets anders dan Gods woord!
[10] Maar nu wens je dat ik over Hem zou willen spreken, zonder iets aan te roeren wat op een of andere manier met Hem te maken heeft!
[11] Zeg mij, waardige vader, hoe zoiets mogelijk zou kunnen zijn?! Want puur over Hem spreken zonder andere op Hem betrekking hebbende beelden en zaken en dingen te beroeren, is een complete onmogelijkheid!
[12] Men zou onafgebroken alleen Zijn naam aan een stuk door moeten uitspreken; maar hoe zou dat al na korte tijdsduur op je overkomen?
[13] Zo'n totaal eenvormige woordenreeks van een en dezelfde naam, ook al wordt daarmee ook het allerhoogste en meest waardige voorwerp van onze liefde aangeduid, is toch geen toespraak?!
[14] Daarom moet je, waarde vader, de wens van je hart, die weliswaar op zichzelf allerzuiverst is, maar toch niet uitvoerbaar, een weinig veranderen, dan zal ik die stellig meteen inwilligen!'
[15] En Adam zag het dwaze van zijn verlangen in en zei tenslotte tegen Henoch: 'Ja, ja, mijn zoon, je hebt gelijk, mijn wens is werkelijk geheel onuitvoerbaar; handel daarom vanuit je hart, dat zeer verwant is met de liefde van de meest heilige Vader, en alles wat je ook maar over Hem naar voren brengt, zal mij eindeloos welkom zijn! Amen.'
[16] Toen richtte Henoch de volgende korte woorden tot alle aanwezigen: 'Vaderen en broeders! Hebben jullie nog nooit waargenomen hoe de maan zich overdag van de zon onderscheidt, welk verschil er is tussen haar licht en dat van de zon?
[17] Jullie kijken mij stomverbaasd aan en weten niet wat ik daarmee wil zeggen!
[18] Luister maar; wij willen dit beeld wat duidelijker uiteenzetten!
[19] Zie, wanneer het machtige licht van de zon vanuit het hoge firmament op ons schijnt, dan staat de maan beschaamd naast het grote licht van de dag, en een wolkje glinstert in de stralen van de zon vele malen meer dan de maan met al haar nachtelijk pronkende schijnsel! Pas wanneer het grote licht van de dag volledig is ondergegaan, begint het koude licht van de maan tevoorschijn te komen waarnaast ook de kleine sterren in staat zijn op te lichten!
[20] Zie, precies zo is het nu ook met mij! Ieder woord over onze Vader uit mijn mond zou nu precies zo zijn als het licht van de maan naast dat van de zon; maar wanneer het avond en nacht wordt, dan zal ook mijn maan licht geven, als had zij een eigen licht, en zij zal ook andere sterren om zich heen laten oplichten.
[21] Maar zolang nog het grote lichtgevende woord van God in ons schijnt, zo lang is mijn maanlicht een ijdele dwaasheid; onthef mij daarom van de verlangde toespraak, en verkwikken jullie allen je nog aan de stralen van het grote licht in ons!
[22] Want nu zouden mijn woorden als een klinkklare verduistering van de zon in ons zijn; laten wij in het daglicht blijven zolang dat er nog is!
[23] Maar als deze dag eens voorbij mocht gaan, kijk dan pas, vaderen en broeders, naar de maan! - Laat ons nu echter naar huis gaan; want de zon gaat al bijna onder! Laten wij dat doen! Amen.'
«« 170 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.