Lamechs hardnekkigheid en trots. Kisehels scherpe woorden en Lamechs hoogmoedige antwoord

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 180 / 280 »»
[1] Gedurende een korte tijd wachtte Kisehel af wat Lamech zou doen, dat wil zeggen wat hij daarop zou zeggen. Het wachten was hier echter puur tevergeefs. Weliswaar wisten alle drie dat al bij voorbaat; maar toch moest hem ter wille van hemzelf een bedenktijd worden gegeven, opdat hij, als hij opnieuw zou en ook moest worden aangepakt, niet zou kunnen zeggen: 'Waarom hebben jullie me niet laten bedaren zodat ik me behoorlijk kon voorbereiden?!'
[2] Het drietal wachtte weliswaar, maar Lamech wilde helemaal geen aanstalten maken om zich te rechtvaardigen. Hij verloor zich echter steeds meer in louter gruwelijke wraakgedachten en begon heel concreet na te denken hoe hij de drie boden te gronde zou kunnen richten samen met de vier anderen, van wie hij door de vrouwen heel goed op de hoogte was. Kisehel wendde zich weer tot hem en zei:
[3] 'Lamech, jij boze knecht van de satan, je bent stom geworden omdat mijn woord je in een drievoudig net gevangen heeft, en je vult nu je hart zo met wraakgedachten dat je hele wezen daardoor één gruwelijke vloek is tegen ons en dus ook tegen God!
[4] Zeg me: wat hen jij eigenlijk voor een wezen? - Je werd op je onmacht ten aanzien van ons gewezen; wij toonden je Gods onoverwinnelijke kracht in ons; je ziet in dat je in deze gedaante nooit in der eeuwigheid iets tegen ons zult bereiken, - en toch weerstreef je allerhardnekkigst de geest van Gods eeuwige liefde in ons!
[5] Zeg, zeg, wat voor een wezen ben je toch! - Kijk naar de meisjes die je op de eerste en de tweede trap had gezet om te verhinderen dat wij naar je toe zouden komen! Zie, zij waren dood; want onze wilskracht vanuit God dreef hen allemaal onmiddellijk naar buiten deze poelen in, waarin zij jammerlijk omkwamen, en zij allen leven weer.
[6] En je vrouwen heb je met eigen ogen tot as zien verbranden - en je zag ze daarna met bovenaardse glans omgeven lichamen weer uit de as herrijzen.
[7] Is dat niet een meer dan voldoende krachtig bewijs voor onze goddelijke zending?!
[8] Zeg, zeg nu, watje met je koppigheid en je wraakgedachten tegen ons wilt en kunt bereiken!
[9] Jij ellendige, onmachtige worm in het stof van de grootste nietigheid! Jij wilt je tegen God verzetten, terwijl wij je al door het geringste zuchtje uit onze mond kunnen wegblazen, als wij dat maar zouden willen?!
[10] O jij gruwel uit de hel! Met God wil je strijden, terwijl je leven ieder ogenblik enkel en alleen van Zijn grote erbarmen afhangt?!
[11] Hoe wil je God dan aanvallen, - Hem, die jou in het ogenblik van je aanval kan vernietigen en je kan verdoemen in de hel van Zijn eeuwige toornvuur?!
[12] Probeer een strijd met ons te beginnen, ellendige worm van het slijk en het stinkendste stof, en je zult snel merken watje tegen ons kunt uitrichten!
[13] Ontbrand in de afschuwelijkste meest dodelijke toornvuurspuwende wraak tegenover mij, jij ellendige aars van de duivel, en vernietig mij, je grote wraak koelend, als je wilt en kunt, en overtuig je nog meer van je grote onmacht en blindheid!
[14] Je ziet hoe volkomen nietig je hele macht is ten opzichte van alleen al de Adem uit mijn mond; zeg me, waarom wil je ons dan de hardste koppigheid in plaats van de bedongen gehoorzaamheid ionen, terwijl je alleen daardoor weer tot Gods genade kunt komen en voor ons ren weliswaar berouwvolle, maar anderzijds een bovenal geliefde broeder kunt werden?
[15] Spreek, spreek, ik gebied het je in naam van Hem, die ons uit bovenmatig groot erbarmen van de heilige hoogte gaar jou in deze met je vloeken belaste slijkdiepte heeft gezonden, om jou voor Hem te winnen!'
[16] En Lamech, geweldig snoevend, antwoordde tenslotte: 'Wat je daar hebt gezegd begrijp ik niet en ik wil het ook niet begrijpen, want zo spreekt men niet tegen een koning, die even goed als jij met God heeft gesproken en eveneens van Hem Zijn woord heeft dat degene die zich een keer aan hem zou vergrijpen zevenenzeventig maal zal worden gewroken!
[17] Ik zal mij op jou en nog minder ooit op God wreken, want ik ken mijn onmacht maar al te goed!
[18] Maar jij hebt je al aan mij, koning Lamech, vergrepen, zie nu maar hoe je met jouw God in het reine komt!
[19] Gods ordening en wijsheid reiken verder dan jouw ogen; maar zoals ik ben, ben ik en ik doe wat ik doe zeker niet buiten God, maar zoals jij in God, waarom maak je dan van mij een gruwel die zijn weerga niet kent?
[20] Als ik koning van de laagte ben en jij naar mij gezonden bent, dan moet je ook naar behoren met de koning spreken als een afgezant, en niet alsof je mij terecht wilt stellen!
[21] Mijn macht kun je zo wel breken, maar op die manier in der eeuwigheid nooit mijn wil! - Begrijp je dat, machtswellustige zondaar tegen mij, koning van dit ongelukkige vervloekte land!'
«« 180 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.