Over de macht van de voorspraak van het hart. De goede uitwerking van de onvrijwillige hongerkuur van Lamech. Lamechs berouw en de erbarming van de Heer

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 183 / 280 »»
[1] Toen de voorbestemde derde dag was aangebroken, riep Kisehel de ons reeds bekende meisjes en vrouwen bij zich en zei tegen hen: 'Luister, weer opgestane meisjes en vrouwen! De voorbestemde derde dag is aangebroken; daarom willen wij naar de plaats gaan waar Lamech zich bevindt!
[2] Ga daarom naar de burcht van Lamech, zeg het tegen al zijn knechten, en zeg hen ook dat zij in plaats van wapens, schoppen en harken mee moeten nemen; maar jullie kleden je feestelijk aan en ieder van jullie neemt etenswaren mee, zoveel als je gemakkelijk kunt dragen! Ga dus en doe precies wat je is opgedragen!'
[3] En de vrouwen gingen jubelend en God prijzend aan het werk, maar vroegen Hem ook, de halsstarrige Lamech genadig te zijn en zijn hart te buigen voor Zijn heilige wil.
[4] Na een klein uurtje kwamen alle meisjes en vrouwen weer terug en deelden de zeven mannen mee dat alles in orde was, zoals zij het wensten.
[5] En Kisehel zei daarop: 'Ja, zo is het goed, meisjes en vrouwen! Als jullie wisten welke vreugde je ons bereid hebt door voor de arme Lamech tot God te bidden, waarlijk, het vreugdevuur van onze harten zou op jullie overslaan en je voor de tweede maal oplossen, en dat nog heviger en feller dan een vuur van al het hout op aarde!
[6] Daarom zij onze heilige Vader in de hemel ook al onze liefde, eer en aanbidding! Blijf voor hem bidden; dan zullen wij vandaag nog wonderbaarlijke dingen aan Lamech beleven! Laat ons nu naar hem toe gaan! Amen.'
[7] En zij stonden op in hun buiten gelegen herberg, namelijk een brede, schaduwrijke vijgenboom, en gingen naar de poelen, waar Lamech van honger en dorst als een worm lag te kronkelen.
[8] Toen allen nu, ook de meisjes, vrouwen en knechten bij Lamech waren aangekomen, hief Lamech zijn handen op en zei met bevende stem tegen Kisehel:
[9] 'Machtige afgezant van Degene wiens naam mijn tong voor eeuwig nooit waard zal zijn uit te spreken! Vrees niet meer voor mijn wil, want die heb je al voor eeuwig gebroken. Geef mij echter iets ter versterking; want zie, ik heb een geweldige honger en een geweldige dorst!'
[10] En Kisehel zei tegen de meisjes en de vrouwen: 'Breng het voedsel en de drank hier en geef Lamech zoveel hij maar wil!'
[11] En de vrouwen deden dat; maar Lamech sloeg zich op zijn borst en zei:
[12] 'O goddelijke Erbarming! Is de grote zondaar Lamech het nog wel waard, spijs en drank aan te nemen uit de handen van hen die U hebt gered en gereinigd?!'
[13] En Kisehel zei: 'Ja, broeder Lamech! Want de goedheid van de Vader is groter en reikt verder dan alle hemelen; eet en drink daarom naar behoefte!'
[14] Nu begon Lamech te huilen - want hij overzag zijn vele gruweldaden - en rei daarop: 'O machtige afgezanten van de eeuwige Erbarming! Het kan mij nooit meer worden vergeven; want te verschrikkelijk is de hoeveelheid van mijn gruweldaden!
[15] Ik zie nu in mijn hart, dat is geheel gevuld met louter slangen en allerlei soorten van het giftigste ongedierte, en om mij heen staan onafzienbare scharen die van vertwijfeling de handen wringen, mij vervloeken en met bloedende mond om eeuwige wraak roepen tot God!
[16] Ja, ik heb een geweldige honger en dorst, - maar nu kan ik niets meer tot mij nemen; want deze aanblik maakt mij zo afschuwelijk in jullie ogen en nog oneindig veel meer in de ogen van Hem, wiens machtige boden jullie zijn!
[17] Laat mij daarom van honger sterven, omdat ik immers ook door honger zo velen te gronde heb gericht!
[18] Laat mij van honger sterven, laat mij versmachten van dorst en laat mij wanhopig worden van de pijn; want iets heters heb ik immers niet verdiend!
[19] Ik heb God en jullie gelasterd en heb jullie naar het leven gestaan, als het eiij maar mogelijk zou zijn geweest jullie te vernietigen!
[20] O laat mij in mijn eindeloos pijnlijke berouw vertwijfeld te gronde gaan, want iets beters ben ik immers niet waard!'
[21] Na een korte pauze riep hij luid tegen de onzichtbare scharen: 'O door mijn schuld ongelukkigen! Roep toch, roep toch uit alle macht naar de eeuwige Rechter om wraak op mij, tot die zal komen - de verschrikkelijkste, de vreselijkste!
[22] Want geen enkele wraak zal te groot voor mij zijn; ik heb immers de grootste, ja de eindeloos grootste verdiend!'
[23] Hier zakte hij ineen en weende geweldig. Ook alle omstanders waren geroerd door Lamechs grote berouw en weenden met hem.
[24] Nu ging Kisehel naar Lamech toe, raakte hem aan en zei: 'Broeder Lamech, sta op, en kijk eens hierheen, in ons midden, opdat het je duidelijk wordt hoe de eeuwige Liefde Zich op die zondaars wreekt, die in hun hart de grootte van hun schuld voor God en de mensen even berouwvol hebben ingezien als jij en zich daardoor in deemoed onder alle schepselen hebben geplaatst!'
[25] Toen stond de wenende Lamech op en zag evenals alle anderen temidden van de zeven boden een lichte wolk.
[26] Bijna verstijfd door die aanblik, kwam hij na een poosje tot zichzelf en vroeg aan Kisehel, die hem vol broederliefde vriendelijk aankeek: 'O machtige bode van de Almachtige! Wat is dat? Wat heeft dat te betekenen?'
[27] En uit de lichte wolk sprak een stem: 'Lamech, lang heb je Mijn orde met voeten getreden; maar omdat je je voor Mij en je broeders berouwvol hebt verdeemoedigd, heb Ik al je misdaden van je weggenomen en al je schuld vergeven!
[28] Ga nu maar rechtop staan; maak vanaf nu door je liefde tot Mij en je broeders datgene goed, wat je tijdens je afvalligheid aan kwaad gedaan hebt!
[29] Eet en drink nu, want Ik, jouw God, Schepper en Heer heb de spijs en drank voor jou gezegend!
[30] Mijn boden zullen je vertellen hoe en wat je in het vervolg allemaal te doen zult hebben!
[31] Ik, die je dit zegt, ben Degene die tot je heeft gesproken, toen je je broers had gedood!'
[32] Hier verdween de wolk en Lamech was bevrijd van zijn boeien.
[33] Nu zijn voeten vrij waren, begaf hij zich meteen naar Kisehel en zei tegen hem: 'Machtige bode van God, die nu zo mild gesproken heeft uit de wolk en mijn grote schuld heeft vergeven, vergeef ook jij mijn schuld tegenover jou en je broeders, en geloof me dat ik van nu af aan geen koning, maar slechts je minste dienaar wil zijn; wees jij echter koning in naam van de Allerheiligste!'
[34] En Kisehel antwoordde hem: 'Broeder Lamech, zie, je bent zwak! Sterk je nu met spijs en drank; pas daarna zullen wij verder spreken en doen wat de goddelijke wil verlangt!'
[35] Toen nam Lamech spijs en drank tot zich.
«« 183 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.