Henochs woorden over de nutteloosheid van een opgelegd geloof en een door de zichtbare aanwezigheid van God afgedwongen liefde tot de Heer. Het wezen van de deemoed

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 241 / 280 »»
[1] Toen allen zich enigszins van hun grote weemoed hadden hersteld, stond Henoch op, ging naar Lamech toe en sprak de volgende woorden:
[2] 'Luister broeder Lamech, en luister allen! Jullie hebben nu allemaal met jullie eigen ogen de invloed van de Heer, de heilige, liefdevolle Vader, gezien en ook allemaal Zijn goddelijke, almachtige, heilige vaderstem gehoord, en iedereen heeft bij zichzelf moeten erkennen, en in zijn eigen hart moeten zeggen: 'Waarlijk, zo kan geen mens spreken!'
[3] En evenzo hebben jullie daden van Hem gezien, die geen mens vanuit zichzelf ooit kan volbrengen, hetzij dan dat de Heer, die jullie nu hebben gezien en gehoord, ze door hem volbrengt.
[4] Ongetwijfeld geloven jullie nu wel dat het de Heer is; maar zie, aan dit geloof van jullie noch aan deze liefde tot Hem hebben jullie iets, omdat jullie niet anders konden dan aan de Zichtbare te geloven en de Tastbare lief te hebben, omdat je er onmogelijk omheen kon, aangezien jullie allemaal door Zijn almachtige aanwezigheid werden gedreven die jullie onweerstaanbaar naar Hem toe heeft getrokken.
[5] En omdat jullie daar niets aan hebben, is het de vraag wat jullie moeten doen opdat het geloof aan Hem en de liefde tot Hem echt iets voor jullie kan betekenen!
[6] Zie, lieve broeders, dat is nu een heel belangrijke vraag, en die vraag moet ik voor jullie allen beantwoorden!
[7] In je hart vragen jullie je af: `Ja, waarom heeft dat allemaal dan geen nut voor ons? Het is toch al oneindig nuttig voor ons geweest en het zal ons toch eeuwig van nut zijn?!'
[8] Jullie hebben gelijk, lieve broeders, dat je dat vraagt; maar ik zeg je: Hier is in het geheel geen sprake van nut. Want alles wat de Heer doet is goed voor ons, als wij het juist gebruiken; maar gebruiken wij het verkeerd, dan kan het ons ook de grootste schade berokkenen.
[9] Dat de Heer ons heeft geschapen en ons een vrij, zelfstandig bestaan heeft gegeven en bovendien nog een heerlijke aarde voor ons heeft geschapen, die ons draagt en ons van al het mogelijke voorziet, - wie kan dan zeggen, dat heeft helemaal geen nut voor ons?!
[10] Maar - wanneer is dat alles goed voor ons? - Alleen dan, wanneer wij dat allemaal volgens de wil van de goddelijke liefde gebruiken!
[11] Maar gebruiken wij dat niet zo, dan brengt het ons al gauw het gericht, dat reeds de eerste dood van de geest is, en brengt ons dan van deze dood, die namelijk het gericht is, naar de werkelijke en eeuwige dood.
[12] Nu zie, zoals de Heer jullie allen eens heeft geschapen voor een vrij, zelfstandig werkzaam zijn door middel van de aan jullie verleende levende kracht uit Hem. heeft Hij jullie nu ook gelovend en liefhebbend opnieuw gevormd vanuit Zichzelf!
[13] Dit geloof en deze liefde is nu nog niet in het minst jullie eigendom en strekt jullie dus ook nog niet tot leven, maar het is voor allen slechts een gericht, daar jullie nu gedwongen zijn om zo te geloven en lief te hebben.
[14] Wat moeten jullie dan nu doen, om uit dit onvrij makend gericht te komen?
[15] Zie, daartoe hebben wij allen slechts één middel, en dat heet de ware, grote deemoed van het hart! Maar waaruit bestaat die?
[16] Deze bestaat eruit, dat jullie jezelf deze genade, die jullie allen nu ten deel is gevallen, hoogst onwaardig achten, en jezelf beschouwt als de minsten onder het volk, en je het volk leert om God werkelijk als de Heer en enig ware Vader te erkennen; en verder, dat jullie, als je de hele dag in naam van de Heer hebt gewerkt, dan aan het eind van de dag in je hart, vol levende liefde tot Hem, zegt:
[17] `O Heer en Vader, zie genadig neer op ons, luie en trage knechten, en kijk naar onze arbeid alsof het iets voor zou stellen voor U! Want wij zien in en bekennen werkelijk voor U, dat al het goede dat aan onze arbeid kleeft, een daad van U is; en dat wij met onze onbekwame handen U slechts hinderden bij Uw werk. Neem daarom onze wil in plaats van ons werk aan, en laat altijd Uw heilige wil geschieden!'
[18] Zie, pas bij een dergelijke toestand van jullie gemoed zal dit geloof en deze liefde jullie tot nut worden!
[19] Beloof dat nu de Heer in jullie hart, dan zullen jullie werkelijk levend van geest worden, en jullie kinderen en kindskinderen zullen jullie zegen eeuwig met je delen in de Heer! Amen.'
«« 241 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.