Het grote maal. De strijd tussen de te laat gekomen armen en de dienaren voor de deur van de zaal. De halfnaakte arme als de Heer Zelf

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 249 / 280 »»
[1] En zo begaf zich dan het hele gezelschap, dat Henoch volgde, naar de reeds met allerlei vruchten bezette tafel.
[2] Allen dankten de Heer vurig in hun hart voor zo'n genade en baden Hem ook dat Hij verder en altijd met Zijn verheven zegen en genade bij hen wilde blijven en hen wilde beschermen tegen ieder geestelijk en lichamelijk kwaad.
[3] Na deze innige, intense bede zegende Henoch de spijzen en de drank in naam van de Heer en zei daarop: 'Nu dan, lieve broeders en lieve zusters, laten wij welgemoed ons lichaam versterken en eten en drinken in naam van de Heer!'
[4] En allen namen van de vruchten, die echter op de tafel van de heren niet waren veranderd; maar Lamech had erg veel trek in de edele vruchten.
[5] Henoch zei echter tegen hem: 'Broeder Lamech, de Heer heeft vele dieren geschapen, die alleen bestaan om dag en nacht te vreten; maar ons mensen heeft Hij niet het leven gegeven om alleen maar te eten, maar om ons in de geest te vervolmaken en wij moeten daarom alleen maar met mate eten vanwege het daartoe noodzakelijke lichamelijke leven, maar niet om alleen maar in dit schijnleven als het kan de beste en edelste vruchten van de aarde zonder doel en zonder maat te eten!
[6] Verlang daarom niet naar die edelere vruchten, die de tafels van je gasten sieren, maar blijf dankbaar bij wat de Heer ons heeft toebedacht!'
[7] Door deze woorden was Lamech volkomen tevreden met wat er op zijn tafel stond, en hij liet het zich heel goed smaken.
[8] Maar toen iedereen zo echt vrolijk en monter at en dronk, ontstond er voor de deur van de troonzaal een woordenstrijd, die steeds heftiger dreigde te worden.
[9] Lamech stond dadelijk op om te kijken wat daar aan de hand was.
[10] Toen hij hij de deur kwam, zag hij daar enkele armen aan wie door enkele stevige bedienden van Lamech de toegang werd geweigerd, omdat zij te laat waren gekomen en het nu niet gepast was de zaal binnen te gaan, omdat zich daar reeds het hoge gezelschap bevond.
[11] Maar toen Lamech die onbetamelijkheid van de kant van zijn bedienden zag, werd hij bijna boos en zei tegen de dienaren: 'O jullie vreselijk slangengebroed! Dank God de Heer, dat Hij nu mijn gerechte toorn in toom houdt! Waarlijk, anders zou voor deze daad de diepste van al mijn gevangenissen levenslang je deel geworden zijn!
[12] Zijn jullie mijn dienaren, wacht dan op mijn bevel, en handel daarna zoals jullie hoofdman Brudal deed; maar iedere eigenmachtigheid blijve verre van jullie!
[13] God is nu mijn en jullie enige Heer, maar deze heeft jullie beslist niet opgedragen de armen bij mij weg te houden. Daarom hebben jullie blind en eigenmachtig gehandeld!
[14] Ik zeg je nu voor de laatste keer, dit is jullie laatste eigenmachtige optreden! Doen jullie zoiets nog eens, dan zul je door mij naakt naar de meest verlaten woestijn worden verstoten!
[15] En ga nu naar jullie verblijf en berouw je daad, opdat God die jullie moge vergeven! -
[16] Jullie, mijn arme broeders, kom met mij mee en versterk je in de zaal met spijs en drank!'
[17] Maar een van de tien armen zag er heel deerniswekkend uit, want hij was bijna halfnaakt, en hem hadden de bedienden de toegang ook het meest geweigerd.
[18] Maar toen Lamech hem zag werd hij tot tranen bewogen en zei tegen hem: 'O mijn arme broeder, kom hier in mijn armen! Je bent vast door mijn toedoen arm geworden! Waarlijk, aan mijn zijde zul je door de genade van de Heer de rijkste worden! Kom dus met mij mee naar mijn tafel!'
[19] Maar de arme zei tegen Lamech: 'O goede koning, ik wil je volgen; maar laat de bedienden die mij wilden mishandelen niet in ongenade vallen, maar vergeef hen geheel en al zoals ook ik hen van ganser harte heb vergeven!'
[20] Deze woorden van de arme man braken Lamechs hart geheel, zodat hij weende; hij zond ook meteen een andere dienaar om aan de harde dienaren hun vrijheid verkondigen. Lamech echter ging met zijn arme gast de zaal in en gaf hem zijn plaats.
[21] Nu kwamen ook de hardvochtige bedienden, mild geworden, en vielen dankbaar voor Lamech neer. En Lamech strekte zijn handen uit en hielp hen opstaan en begroette hen als broeders.
[22] De arme stond echter op, tot tranen toe geroerd, omarmde Lamech en zei tegen hem:
[23] 'Lamech, nu heeft het eeuwige leven jou omvat, en Ik, je God en je Heer, wil voor jou niet alleen een Vader, maar ook een ware Broeder zijn! En zo zal Ik deze aarde voor eeuwig bewonen!'
[24] Nu herkenden allen de Heer in de arme Broeder.
«« 249 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.