Lamech in gesprek met de twijfelaars over de goddelijkheid van de arme Man. Het eenzijdige godsbegrip van de twijfelaars

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 256 / 280 »»
[1] Lamech merkte wel dat deze voormalige vijanden van hem, die hij om die reden in de gevangenis had laten smachten, iets van hem wilden, maar dat geen van hen hem hun verlangen durfde voor te leggen. Daarom vroeg hij hen: 'Wat zoeken jullie, wat willen jullie, of hebben jullie iets verloren?'
[2] Eindelijk vatte een van hen moed en sprak: 'Hoor mij aan, o gestrenge koning Lamech! Ons allen vergaat het hier slecht, - niet wat ons lichaam betreft, maar wat ons begrip betreft!
[3] Zie, je hebt daarstraks in je goede toespraak uiteengezet, dat die Arme daar de waarachtige, enige God en Schepper van hemel en aarde is, dus dezelfde God en Schepper die wij allen nog door jouw broers hebben leren kennen, zoals eens Farak Hem verkondigde!
[4] Maar dat kunnen wij niet inzien, niet begrijpen en dus ook niet geloven! Want Farak leerde het volk een oneindige God kennen, die met Zijn rechterhand hemel en aarde omvat houdt en niet Zijn linkerhand daarheen reikt, waar Zijn wezen zich eindeloos uitstrekt.
[5] Hij leerde verder: God is een geest en is als zodanig als een eeuwige, oneindige gedachte alom tegenwoordig. Geen enkel geschapen wezen kan Hem ooit aanschouwen, omdat hij oneindig is.
[6] Verder onderwees de grote leraar: God is vanwege Zijn oneindigheid ook onuitsprekelijk heilig; daarom kan niets Hem naderen, en Hij woont in het eeuwig ontoegankelijke licht, wat wil zeggen dat alleen Hij Zichzelf kan zien.
[7] Wanneer jij nu deze goddelijke leer van Farak op die arme man betrekt, die volgens jouw eerdere woorden deze meest verheven God van Farak moet zijn, hoe ziet Hij er dan uit?!
[8] Dan zouden wij, je bevrijde gevangenen, nog meer op een God lijken dan die arme daar, die op zichzelf wel een eerlijk en wijs mens schijnt te zijn, tegen wie wij dan ook geen enkel bezwaar hebben!
[9] Maar ofwel hij is te beklagen of jij, gestrenge koning! Hij, als hij zich werkelijk zou inbeelden de almachtige God te zijn, en jij en allen met jou, als ze dat werkelijk zouden geloven!
[10] Wij zouden je daarom willen vragen, als je dat wilt, ons daarover een nadere verklaring te geven!'
[11] En nadat Lamech dit had gehoord, kwam hij van zijn troon af, greep de hand van de spreker, zag hem vriendelijk aan en zei vervolgens tegen hem:
[12] 'Luister, broeder en vriend, jouw opvattingen over God volgens de leer van Farak, die mij ook nog heel goed in het geheugen liggen, zijn volledig een God waardig; want die opvattingen zijn puur geestelijk en laten alom de eindeloos verheven God zien.
[13] Maar wanneer ik je in het kader van jouw denkbeelden zou vragen: Als God zonder twijfel precies zo is als Farak Hem beschreef, hoe kan het scheppen van eindige, hoogst onaanzienlijke wezens dan ook maar enigszins aan Hem worden toegeschreven? Hoe de schepping van een bromvlieg, hoe die van een mug en die van een bladluis?
[14] Hoe kon de oneindige God Zich met zulke ontzettend begrensde, onbeduidende kleinigheden inlaten?
[15] Ja, is het zelfs niet stuitend om te denken, zoals wij moeten aannemen, dat de oneindig verheven God van Farak ons mensen zo onvolmaakt heeft gevormd en als oneindige Schepper zulke grote tekortkomingen in Zijn schepping heeft laten bestaan?!
[16] Waarom moet het op aarde nu eens nacht en dan weer dag zijn? Is de nacht niet in tegenspraak met het eeuwige licht in God?! Kwam Hij dan bij de schepping materiaal te kort voor een tweede zon, die een eind had gemaakt aan de nacht op aarde?!
[17] Wij zien tussen de aarde en het firmament een grote lege ruimte; waarom heeft de almachtige God van Farak zo'n ontzagwekkende scheppingsruimte leeg gelaten?
[18] Hoe valt zo'n leegte te rijmen met Gods eindeloze verhevenheid en alomtegenwoordigheid? Hoe onze uitwerpselen vol stank en nog zo vele andere zaken?
[19] Dat vraag ik je nu; antwoord mij hoe je dat vindt, dan zal ik op jouw vraag een deugdelijk antwoord geven!
[20] Je zwijgt en bent nu geweldig om een antwoord verlegen; maar die arme Man daar heeft mij gegeven in je hart te lezen en dat zegt je: Wanneer dat ongetwijfeld zo is - waar de hele schepping duidelijk op wijst -, dan is er of helemaal geen God, en alles is een eigenmachtig werkstuk van een ding dat zich heeft gevormd door een toevallige omstandigheid van het een of andere krachtenspel, of er bestaat een God die slechts een eeuwige toeschouwer is van de uitwerking van een toevallig krachtenspel.
[21] Zie, zie, wat voor vruchten jouw kennis van God je brengt! Maar ik zeg je: ga heen, en val neer voor de arme Man, en vraag Hem om genade en erbarmen, dan zul je heel spoedig inzien hoe het met God gesteld is!
[22] Ik echter kan je nu niets meer zeggen, maar raad je alleen aan wat je zou moeten doen. Doe het zo, opdat je niet te gronde gaat! Word geheel vrij in God! Amen.'
«« 256 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.