Henoch en de zeven boden op weg naar de hoogte. Het avontuur met de draak De leugenachtige woorden van de draak over God en Zijn schepping

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 273 / 280 »»
[1] Henoch, Sethlahem, Joram en de vier andere broeders, die Hil, Baël, Julel en Darel heetten, werden door de kracht van de Heer slechts tot zevenduizend schreden buiten de stad weggevoerd naar de plaats waar het pad naar de hoogte begon.
[2] Daar werden zij allen weer aan hun eigen kracht overgelaten en liepen van daaraf stap voor stap de berg op.
[3] Maar onderweg, toen zij ongeveer de halve weg hadden afgelegd en juist langs een grote grot liepen, zie, daar kroop een machtige draak uit de grot en versperde de reizigers de weg.
[4] Zijn gedaante was verschrikkelijk om te zien, en zijn kracht dreigde de bergen te verslinden; zijn ogen waren als kokend erts, zijn muil als een gapend ravijn waaruit een dichte walm doortrokken met matte vlammen tevoorschijn kwam; zijn kop leek op die van een wolf, maar was op zichzelf groter dan een reusachtig grote os; zijn hak leek op die van een leviathan, die het grootste en machtigste monster van de zee is; zijn lijf was bedekt met machtige schubben en voorzien van vleugelachtige dubbele vinnen met scherpe punten, had een omvang van zeshonderdzesenzestig el; zijn voeten leken op machtige ontwortelde eiken, en zijn staart, ook zeshonderdzesenzestig el lang vanaf het lijf gemeten en met schubben bedekt, was in zeven kringen gewonden.
[5] En zo zag de draak er schrikwekkend uit en gedroeg zich als wilde hij onze reizigers in het verderf storten en hen op zijn minst tot een strijd uitdagen.
[6] Daar Henoch de slechte aard van het monster heel goed zag, sprak hij de draak als volgt aan: 'Luister, jij uitbraaksel van de schepping, jij eigenmachtige vormgever van deze afschuwelijke droggestalte, ik weet wat je bent en ken je bedoeling! Mij zul je in eeuwigheid niet op een dwaalspoor brengen, zoals je tot nu toe nog nooit in staat geweest bent mij te misleiden! Want mijn liefde tot God is machtiger dan al jouw kracht, en er gaat een groot, heilig licht van uit, waarin jij naakt voor me staat in heel je bodemloze slechtheid; maar die valse arglist is tevens een grote zwakte, die mijn liefde met één ademtocht kan doen verwaaien.
[7] Laat je dit nu openlijk zijn gezegd, opdat je weet wie je vóór je hebt! Ik, Henoch, Gods enige hogepriester op aarde, zeg en gebied je nu in naam van mijn en jouw God en Heer, dat je van deze plaats verdwijnt en je ijlings wegscheert naar de zee van je bodemloze boosheid om nooit meer deze omgeving te betreden, maar te verblijven in je bodem en je daar te voeden met het slijk van je arglist!
[8] Wijk dus en vlucht en laat het er niet op aankomen dat ik je aanraak met mijn vinger, want je weet al van heel lang geleden, welk lotje kan overkomen door een dergelijke aanraking! - Dus wijk en vlucht in naam van de Heer! Amen.'
[9] Hierop wendde de draak zich tot Henoch en sprak met een stem als van een hoer: 'Ja, Henoch, ik ken je, en niemand van jullie is mij onbekend, omdat ik vanaf het begin een vaste ondergrond ben voor jullie allen!
[10] Want nog voor er een zon oplichtte aan het firmament, en nog voor er aan de vorming van de dingen en allerlei soorten wezens werd gedacht, bestond ik als enige, die als eerste uit God voortkwam. In mij heeft de Godheid Zich gedeeld en ik was het licht in God; en God zag dat het licht machtiger was dan Hij en geraakte daarop in grote vrees voor de macht van het licht.
[11] Toch liet Hij het licht door de eeuwigheden steeds helderder schijnen, omdat Hij dacht dat het licht daardoor zou verteren en zodoende ten opzichte van Hem zou afzwakken, zodat Hij in Zijn wezen daardoor weer volledig op krachten zou komen.
[12] Maar ik, als het vrije licht in God, zag immers duidelijk welk plan de eeuwige Oergod had opgevat en zag ook in, dat ik ondanks al mijn eeuwig ver uitgedijde macht Zijn oeroorspronkelijke macht nooit zou kunnen weerstaan; daarom sprak ik op zachtmoedige toon tegen Hem:
[13] `Luister, mijn eeuwige, onoverwinnelijke Oergrond! Omdat Je mijn macht vreest alsof die groter zou zijn dan de jouwe, die mij toch liet ontstaan, neem dan al je licht van mij weg, en geef me alleen maar een bestaan dat tegenover Je zal staan en Je zal beschouwen en met Je zal spreken!'
[14] Maar in plaats van mij te verhoren, werd God alleen maar boos, schiep vanuit Zichzelf andere wezens en stelde die als heren tegenover me en beval hen mij in mijn middelpunt te vangen, en voorts op alle punten van de oneindigheid.
[15] Zo werd ik zonder reden gevangen genomen. Tot op de grond van mijn wezen werd alles van mij afgenomen, en watje hier ziet, is alles wat mij, volkomen onschuldig, werd gelaten, - dus niets anders dan deze ellendige gedaante, het bewustzijn van datgene wat ik was, en als enige mogelijkheid het boze te doen, opdat er nooit meer een reden tot erbarmen ten opzichte van mij zou ontstaan, en dan ook nog de volledige kennis van de goddelijke wil, daarbij echter steeds de drang het verkeerde te doen!
[16] Zonder enige reden hen ik een eeuwig vervloekt wezen, alleen maar omdat Gods grimmigheid het zo wil; ik moet een duivel zijn vanuit Gods toom; ik moet eeuwig lijden en door alle wezens vervloekt zijn, omdat de grillen van de goddelijke grimmigheid en toom het zo willen hebben.
[17] O Henoch, ik ben een zeer armzalig wezen! Ik moet dit voor eeuwig in alle bitterheid ondergaan, en toch is het mij eeuwig onmogelijk mijn leven te beteren! Alle mogelijkheden om om te keren zijn eeuwig voor mij afgesneden, en ik kan deze gedaante niet veranderen! Ik moet liegen en bedriegen om een des te grotere wraak van God over me te laten komen! Begerig moet ik naar het goede en het ware kijken, maar door de mij ingeschapen boosheid alleen maar het kwade doen, om daardoor meer verdoemd en des te strafbaarder te worden!
[18] O Henoch, dat is een erge toestand voor mij! Zal dan in eeuwigheid niemand meer erbarmen met mij hebben?
[19] O Henoch, stuur mij daarom niet weg van hier, maak mij niet nog onzaliger dan ik toch al ben! Maar kun je mij voor eeuwig vernietigen en uitwissen, doe dat dan en het bewustzijn van die daad zal voor jou mijn eeuwige dank zijn!'
«« 273 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.