Horeds gesprek met zichzelf en zijn berouw

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 37 / 280 »»
[1] Ruim een uur lang zuchtte Hored in een enigszins moeilijk toegankelijke hoek van de grot, toen er vanuit de morgen een zacht windje begon te waaien dat een eind maakte aan de prachtige klanken.
[2] Toen echter de geluiden die Hored zo heilig voorkwamen, zich niet meer lieten horen, richtte hij zich op en begon het volgende gesprek met zichzelf te voeren:
[3] 'O, jij heerlijke, wonderbaarlijke schepping van God, hoe verheven en heilig hen je met de ogen van de liefde bezien en diep gevoeld in het liefhebbende hart, ja met een voor God slechts enigermate gereinigd hart!
[4] Wat een verschil is er nu in mij! Voordien, nauwelijks enkele uren geleden, was alles nog koud om mij heen en alles was dood, - ja, mijn hart zelf was koud en mijn ogen tot geen traan in staat; nu leeft alles. De harde steen spreekt en het gras zendt geurende lofzangen op naar de heilige hoogten van God.
[5] Door de levendige takken van de prachtige bomen ruist een heilige, zuivere taal, een hij zonder woord waart over alle wouden van de aarde; het klinkt aldus: 'God is de zuiverste liefde! En alles is liefde om Hem heen, vanuit Hem en door Hem!'
[6] O, hoe heerlijk, hoe mooi, hoe heilig, hoe levendig is nu toch alles om mij heen! Hoe verheven nu deze heilige bergen en hoe onuitsprekelijk verheven heilig gindse morgenhoogte van Adam, waar - waar - o die grootsheid! Ik kan het niet uitspreken!
[7] O mijn hart, mijn hart! Stel je nu wijd open; ja breid je over alle eindeloze scheppingen uit en ervaar wat zich daar nu op gindse heilige hoogte bevindt!
[8] Begrijp en besef het; want God, de grote, eeuwige, meer dan heilige Schepper van de oneindigheid - o hart, besef het! - de meest liefdevolle, meest heilige Vader is het! Ja, ons aller Vader is liet die Zich daar bevindt, zichtbaar temidden van Zijn kinderen!
[9] O natuur, o jullie alle winden, jij klaterende bron, zwijg, zwijg nu; en jullie kwetterende bewoners van de takken der ceders en ook jij, tsjirpende krekel, belemmer het heilige gevoel in mijn borst niet!
[10] De heilige Vader, vervuld van de allerhoogste liefde, is temidden van Zijn kinderen daar op gindse heilige hoogte! Hij - de almachtige Schepper, de eeuwige, enige God en Heer van alle dingen en wezens als Vader temidden van Zijn kinderen! O gedachte, o jij helderste, heilige waarheid, welke oneindigheid kan jou bevatten, welke eeuwigheid je begrijpen?!
[11] Ja, heilig ben je, jij overigens armzalige borst, als deze gedachte je alleen diaar aanraakt! De Vader - temidden van Zijn kinderen! O jij te eindeloos grote gedachte, - wie kan leven en zich je voorstellen in je grootsheid, in jouw oneindige oneindigheid!
[12] De Vader temidden van Zijn kinderen - en leert hen Zelf, leert hen Hem, de heilige Vader te herkennen!
[13] Ook tot mijn dode oor drong Zijn heilige vaderstem door en ik verstond hem niet; en mijn ogen zagen Hem en ik herkende Hem niet! Zijn woord leidde mij hierheen; het woord van de Vader leidde mij hierheen!
[14] O heilige plek, oord van de levende verheerlijking van mijn hart, mijn geest, - met welk eeuwig gedenkteken zal ik jou versieren, met welke heilig woord jou benoemen, jij heilige plaats, waarheen het woord van de Vader mij heeft geroepen?!
[15] Ach, wat is toch de mens, die zwakke bewoner van deze aarde, dat de eeuwige God Zich over hem ontfermt en hem als Zijn kind opneemt!
[16] Is de mens dan goed? - Neen, dat is hij beslist niet! - Is hij dan misschien zo buitengewoon mooi, dat God naar hem toekomt? - Neen, neen, dat is hij beslist nog minder; want waar de ware goedheid ontbreekt, daar is ook de ware schoonheid niet voorhanden.
[17] Is hij misschien zo beminnelijk, dat de Heer naar hem neerdaalde? - O, vast niet; want om beminnelijk te zijn, moet men toch om te beginnen goed en mooi zijn!
[18] Is de mens dan misschien rijk aan verschillende dingen die vreemd en zeldzaam zijn voor God? - O die onuitsprekelijke dwaasheid, die duistere gedachte die zich altijd nog van de tong meester kan maken!
[19] Wat heeft de mens dan wat hij niet reeds van tevoren ontvangen zou hebben?!
[20] Dus - wat is - of wat heeft de armzalige mens van deze magere aarde dan wel, dat God bij hem kwam, hem nu leert, leidt en troost?
[21] O Jij groot, ondoordringbaar geheim! Dat wij ons Zijn kinderen mogen noemen, is toch alleen maar Zijn eindeloos erbarmen, zonder welk wij net als iedere steen eigenlijk niets anders dan slechts pure schepselen zouden zijn en dan ook nog vol ongehoorzaamheid, terwijl een steen vele duizenden en nogmaals duizenden jaren zich, zonder de wil van de Heer, niet van de plaats beweegt waarop hij neergezet werd door de almachtige hand van de heilige Vader.
[22] Of was de heilige gedachte in God waaruit de mens, de ondankbare mens, voortkwam misschien nog goddelijker dan die waaruit in de vroegere, huidige of latere tijd een steen voortkwam uit een en dezelfde God?
[23] Nee, nee, niets, helemaal niets, is of heeft de mens ten overstaan van God, - maar alles is slechts pure genade van Hem!
[24] O onuitsprekelijke liefde, oneindige barmhartigheid van de Vader, die altijd heilig, meer dan heilig is, z hoe moet het hart U danken, hoe U loven en prijzen, met welke woorden, de gehele aarde waardig, zulke eindeloze mildheid van U aan ons, arme mensen, verkondigen, aan ons die zonder het ook maar enigszins waard te zijn, ons Uw kinderen noemen?!
[25] O Vader, laat mij nu in het stof zinken; want mijn ogen zijn het niet waard daarheen een blik te werpen waar U nog onder Uw kinderen verblijft!
[26] Gij heilige Vader - temidden van Uw kinderen! Deze gedachte is te heilig om nog een keer door mij, aardworm, gedacht te worden!
[27] Daarom stil, stil, laat alles om mij heen stil worden, opdat ook ik voor de te grote heiligheid van die Vader kan verstommen!
[28] Want wat zou een stoffige slijkworm wel zeggen over datgene waarover de hele oneindigheid het meest verheven eerbiedige stilzwijgen in acht neemt?! Dus stil, wees stil, mijn hart en mijn tong; want alles om mij heen is nu stil geworden. Stilte in God, stilte; want - de Vader is nabij!'
«« 37 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.