Abedam bij de berouwvolle Hored in de grot. Hored aan de borst van de heilige Vader

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 38 / 280 »»
[1] Na deze woorden verstomde Horeds tong weliswaar, maar des te luider werd het in zijn hart; want dat zocht en zocht naar geschikte en deugdelijke heilige woorden om op waardige wijze uitdrukking te geven aan zijn dank en de grootst mogelijke liefde die de mens maar kan hebben ten aanzien van God. Maar het was tevergeefs; hoe dieper Hored in zijn hart doordrong en hoe ijveriger hij alle verborgen hoeken daarvan doorzocht, des te minder kon hij vinden wat hij nu zo graag gevonden zou hebben.
[2] Nu riep Abedam tezelfdertijd Henoch, Lamel, Gabiël met Purista en Lamech met Uhemela bij Zich.
[3] Maar toen Naëhme de naam van haar vader hoorde noemen, schrok zij geweldig; want zij dacht dat hij misschien door die doortastende nevelige gedaante bij de witte berg naar deze zo heilige plaats omhoog gevoerd was.
[4] Maar Abedam stelde haar spoedig gerust doordat Hij tegen haar zei: 'Naëhme, - hoe kun je angst hebben als je bij Mij bent? Ben Ik dan niet de Heer van alle dingen, alle wezens, alle oneindigheden en van alle eeuwigheid?!
[5] Zie, daarom is jouw vrees immers voor niets; en bovendien heeft de door Mij geroepen Lamech niets anders dan alleen zijn naam met jouw vader gemeen!
[6] Want deze Lamech heeft zijn naam vanuit Mij en die beduidt: deze is van Mijn liefde; deze is voor Mij; deze bergt Mijn schat in zich!
[7] Wat echter de gelijkluidende naam van jouw vader betreft, deze werd hem in dezelfde betekenis gegeven door de satan, die Mijn grootste vijand is.
[8] Maar vanwege je vader moet je je geen zorgen maken; want Ik ben ook een algeheel machtige Heer van degene wiens getrouwe, maar hoogst ongelukkige dienaar je vader is en Ik zal er te zijner tijd voor zorgen dat ook zijn ogen opengaan.
[9] Wees daarom nu volkomen rustig, Mijn nieuwe dochter van het ware berouw, de ware boete en liefde, en volg Mij dicht aan Mijn zijde met de overige geroepenen naar de plaats waar Hored nu uit grote deemoed en liefde tot Mij de beweeglijkheid van zijn tong verloren heeft!
[10] Maar jij, Seth, en Enos, Kenan, Mahalaleël, Jared en ook jij Methusalah, ga naar huis met je vrouwen en kinderen en zorg voor voldoende eten en drinken; want vandaag, morgen en overmorgen zullen alle kinderen aan de tafel van hun Vader eten!
[11] In jullie hutten zullen jullie alles in de juiste hoeveelheid aantreffen; breng het intussen maar hiernaartoe!
[12] Wij zullen ons echter begeven naar de plaats waar een nieuwe, grote, trouwe broeder op ons wacht! Amen.'
[13] Hored merkte weldra dat een heel gezelschap zich van de morgenhoogte van Adam in de richting van de grot bewoog; alleen kon hij vanwege de nogal grote afstand niet ontwaren wie allemaal dat gezelschap vormden.
[14] Pas toen het gezelschap zijn plek hoe langer hoe dichter naderde, zag hij hoe laat het was, - hij herkende namelijk al spoedig de hoge Abedam temidden van het gezelschap!
[15] Nu was het dan ook met hem gebeurd, zodat hij daarop met grote liefde heftig uitriep: 'Nee, nee, dat kan niet waar zijn, nooit, neen!
[16] Ik - een zondaar, ja, bijna een broedermoordenaar, - ik, - die meer dan alle bokken en honden vervuld was van de hevigste wellust en vol onreine gedachten, - ik, de grootste dwaas, zou nu stand moeten houden voor het oog van Diegene die mij schiep, in het aangezicht van God, in het aangezicht van de meest heilige Vader?!
[17] Aarde, heb je niet ergens een wijde kloof, die mij voor alle eeuwigheden veilig op zou willen nemen in zijn diepste diepte?!
[18] Of jij, hoge grot, kun je niet een zware steen op mijn hoofd laten vallen, opdat deze me zal verbrijzelen tot nietig stof?!
[19] Hoe kan ik standhouden in Zijn aanwezigheid? Ik in een staat van de grootste, meest verworpen laagheid van hart en geest, als een menselijke larve?!
[20] Hij, de allerhoogste heiligheid! O tong, - O hart, wat zullen jullie doen wanneer Hij zal komen, - spoedig zal komen? !
[21] Hoe kun jij, zondig oog, God aanschouwen, - God, de Vader, de zuiverste, heiligste liefde. -
[22] Hoe kun jij, mijn slechte oor, de heilige stem van de Vader horen, - ja, de stem die je voorheen wilde miskennen?!
[23] Maar nu, mijn hart, gaat het om de laatste strijd, om het leven - of de dood!
[24] Ik heb niets anders dan een groot hart vervuld van de vurigste liefde nu alleen voor Hem, voor Hem, de allerheiligste Vader! Of die liefde zuiver is, - Vader, dat weet ik niet; maar wat U ook met me zult doen - mij weer opnemen of verwerpen -, er zal toch immers alleen maar Uw heilige wil geschieden en die is toch eeuwig en altijd de beste! Laat daarom - Uw heilige wil geschieden!'
[25] Bij deze laatste woorden nam Abedam hem reeds bij de hand en zei: 'Hored, jij sterke, jij vurige, thans een rots van liefde, kom nu hier aan de borst van je eeuwige, heilige Vader en proef voor de eerste keer hoe goed het is om hier te rusten, - rusten in het helderste bewustzijn van het eeuwige leven, - te rusten aan de borst van de meest liefdevolle, meest heilige Vader!
[26] Mijn Hored, wanneer Ik kom, gaat het altijd om het leven, niet om de dood!
[27] En daarom ben jij nu ook voor eeuwig levend. - Zie, hier is ook de trouwe Naëhme! Nu pas ben jij voor haar en is zij voor jou door Mij gezegend; want Ik heb haar uitverkoren voor Mijn hand. Daarom geef Ik haar nu aan jou, omdat jij zojuist tot Mijn hand geworden bent!
[28] Volg Mij nu aan Mijn hand met de anderen naar het grote sabbatmaal thuis op de hoogte! Amen.'
«« 38 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.