Adams ziet zijn dwaasheid in; zijn berouw en omkeer

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 43 / 280 »»
[1] Pas toen Adam die woorden uit de mond van Pariholi had gehoord, begon hij over zichzelf na te denken en hij zag toen ook volkomen in hoe groot nog de in hem verborgen zonde was voor God, waardoor de hoge Abedam ook niet bij Adams mand wilde gaan zitten en hij werd zich ook bewust van de grote ongenade waarin hij zich gestort had, doordat hij naast God ook zelf vereerd wilde worden als ongeboren mens.
[2] Dat zag hij nu in; maar behalve dat inzicht had hij ook de vraag in zijn hart: Hoe kan ik nu deze onzinnige smet voor de ogen van de Heer uit mijn leven wissen?
[3] Wie zal mij nu redden en wie mij bewaren, dat ik niet verstik in het diepe slijk van deze ongehoorde schande - nu in het aangezicht van mijn God en van al mijn kinderen?!
[4] Na deze gedachten wendde hij zich tot de bode Pariholi en zei tegen hem: 'Pariholi, jij sprak eerder zeer goed over de snelle ommekeer; maar als ik je vragen mag: Hoe is dat voor iemand die zich onuitsprekelijk ver van God afgewend heeft zo eenvoudigweg mogelijk zoals jij het je zonder enige ervaring voorstelt?
[5] Welk bevredigend antwoord kun je mij daarop geven? Maar besef wel hoe onmetelijk diep ik nu allererbarmelijkst gevallen ben!
[6] O jij rampzaligste en schandaligste gedachte, en ten opzichte van mijn God onwaardigste gedachte!
[7] O ellendige voorverbranding, wie heeft jou ooit in mijn hart gestopt, zodat ik daartoe opdracht moest geven, om vervolgens nu mijn ondergang tegemoet te gaan?!
[8] O zon, versnel je gang, zodat je stralen niet te lang meer mijn te grote schande voor de hele aarde moeten verlichten!
[9] O Pariholi, waar heb je nu een woord van troost? Wat kun je tegen me zeggen dat mij ooit weer op zou kunnen richten in Gods ogen? Waar is nu die mogelijk snelle ommekeer waar jij over gesproken hebt'? Wat kun je mij nu zeggen en wat geven, opdat ik niet geheel ten onder ga aan die bovenmatige schande die mij gevangen houdt tot in de meest inwendige wortel van mijn nu allerellendigste leven?
[10] Pariholi, o spreek, spreek, spreek nu als je kunt, mag en wilt!
[11] Bedek mijn aangezicht met de stem van jouw hart, opdat het niet al te zeer blootgesteld is aan het oog van Degene die nu in ons midden vertoeft!'
[12] En daarop antwoordde Pariholi: 'O vader Adam, luister dan in de naam van jouw en mijn God Jehova, die heilig, meer dan heilig nu temidden van ons zichtbaar is voor het oog van elk ook nog zo onvolmaakt kind.
[13] Hoe kun je nu nog vragen naar de mogelijkheid van de snelle ommekeer, jij was toch immers de eerste vrij ademende getuige van Zijn eindeloze erbarmen en kent dus Jehova's eindeloze liefde vele honderden jaren langer dan ik en toch kun je mij er nog naar vragen?
[14] Zie, dat jij driehonderd jaar lang gebood om altijd eerst het vuur voor te branden om geëerd te worden door ons kinderen, was toch juist een nog verborgen dwaasheid in je hart ten overstaan van God! Hij zag je smachten onder de zware druk van een dergelijke last en heeft Zich daarom nu ten zeerste over je ontfermd en nam deze drukkende last van je hart en heeft je nu geheel vrijgemaakt.
[15] Hoe kun jij, oude vader, die ons aller eerste leermeester was dan nu nog vragen naar de mogelijkheid van een snelle ommekeer terwijl Hij je reeds heeft down omkeren lang voordat je er nog maar aan dacht wat voor slechts er achter jouw voorbranden mocht schuilen'?!
[16] Waarom hen ie daarom nu geërgerd in je hart, als de Heer, de heilige Vader, een enorm verborgen euvel met geweld uit je hart trekt?
[17] Of denk je soms dat Hij je te gronde wil richten terwijl Hij je juist zo genadig opricht?
[18] O vader, - kijk naar die heilige plek daar; kijk naar Zijn ogen, Zijn mond, kijk naar Zijn zo vaderlijk liefdevol en vriendelijk wijd uitgestrekte armen! Welk een allergrootste liefde straalt er van Zijn allerheiligste gezicht naar jou toe, vader Adam! En dan kun jij toch nog vragen naar de mogelijkheid van een snelle ommekeer!
[19] O vader, het zou me niet mogelijk zijn om je daar nog meer over te zeggen in de allerheiligste aanwezigheid van Diegene die je vanuit iedere haar van Zijn hoofd zeer luid toeroept:
[20] `Adam, Mijn zoon, waarom talm je zo lang en rep je je niet in de open armen van je eeuwige, allerheiligste Vader, wiens eindeloze liefde zich reeds eeuwigheden lang met jou bezighield?!'
[21] O vader Adam, begrijp je die woorden soms nog niet?'
[22] Maar Adam sprong na deze woorden gloeiend van vreugde op en omarmde Pariholi. Daarna zei hij tegen hem: 'O Pariholi, wie liet jou zulke woorden spreken?
[23] Waarlijk, niet de diepe avond heeft deze hemelse vrucht in jou tot rijpheid gebracht!
[24] Laten wij beiden daarom naar Hem toe snellen en Hem omvatten met de lichtste vlammen van onze liefde; want waarlijk waar, nu heeft Hij in mijn hart het voor en het navuur ontstoken! Nog nooit heb ik zo'n liefdesdrang ondervonden dan juist nu; laat ons daarom naar Hem toesnellen, - naar Hem, de liefdevolste, heiligste Vader! Amen.'
«« 43 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.