Purhals visioen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 67 / 280 »»
[1] En na deze woorden riep Abedam Purhal bij Zich en vroeg aan hem net zo als aan de vorigen:
[2] 'Purhal, zie, nu is de beurt van de grote orde aan jou! Deel ook jij aan ons mee wat je in je gezien, gevoeld en vernomen hebt, - maar zonder vrees of schroom; want wij zijn hier immers niet bijeen om elkaar wederzijds te vrezen, maar alleen om elkaar lief te hebben!
[3] Wees daarom zonder vrees en vertel opgewekt en monter over hetgeen je allemaal overkomen is in de korte tijd waarin je in jezelf verkeerde! Amen.'
[4] En zo werd de anders enigszins bevreesde Purhal dusdanig aangemoedigd dat al zijn vrees meteen verdween en hij zich in zijn innerlijk een kracht bewust werd waarmee hij het met alle leeuwen, tijgers, hyena's en leviathans opgenomen zou hebben, als men hem daartoe opdracht had gegeven.
[5] Maar hij wist heel goed wat hij met deze nieuwe kracht moest doen en daarom begon hij dan ook getrouw alles weer te geven wat hij in zichzelf gevonden, gezien, gevoeld en zeer goed gehoord had. - En zijn woorden luidden als volgt:
[6] 'O mijn boven alles, alles verheven heilige en van de allergrootste, oneindige liefde vervulde Vader! Almachtige, eeuwige, grote God; gezagvolle Heer en volmaakt wijze Meester in alle dingen van de grote oneindigheid!
[7] Zie, tot nu toe heeft nog bijna elk van mijn voorgangers een deemoedige verontschuldiging naar voren gebracht. waarom hij niet durfde spreken over hetgeen hij in zichzelf gezien had, omdat hij heel goed wist - net zoals ik en zeker ieder van ons -, dat voor U ook onze geheimste gedachten dusdanig duidelijk zijn als voor mij de zon zelfs op de helderste dag niet eens is!
[8] Zie dus, heilige, meest liefdevolle Vader, ik wil in dit opzicht een uitzondering zijn en wil geen blad voor de mond nemen en spreken zoals U mijn tong hebt laten groeien!
[9] Want ik weet immers ook, net als alle anderen, dat alles wat ik gezien en gehoord heb, van oorsprong geheel en al van U afkomstig is en ik weet daarom immers ook dat U Uw werk zeker door en door zult kennen.
[10] Maar moet een appelboom soms geen vruchten voortbrengen omdat U heel zeker, maar ook ik al precies weet hoe zijn vruchten eruit zullen zien?
[11] Ik denk dat zoiets te verlangen of ook maar te geloven toch een dwaasheid zou zijn!
[12] Daarom ook wil ik aanstonds zonder schroom en vrees de vruchten ten beste geven die U, o heilige, allerliefdevolste Vader, zo levendig in mijn overigens uiterst armzalige hart gelegd hebt!
[13] Het volgende heb ik dus gezien, gevoeld en duidelijk vernomen:
[14] In het begin klom ik van de ene gedachte naar de andere en mijn gedachten gingen aldus heen en weer en op en neer: `Moet ik dus in mijn hart kijken en goed acht slaan op alles wat zich daarin zal afspelen en vertonen?
[15] Het zou goed zijn als het mogelijk was; maar hoe, - dat nu is een heel andere vraag!'
[16] Maar dan dacht ik weer bij mijzelf: `Geduld, heb maar geduld; want Degene die zoiets van je vergt, zal je immers ook wel de weg openlijk of heimelijk in je geest tonen, als het Zijn heilige wil is!
[17] Is het echter niet Zijn wil, dan zal het toch zeker wel Zijn wil zijn, dat je blijft wie je bent en al van oudsher was: een arme, blinde sukkel!'
[18] Maar tijdens mijn weinig zeggende gedachten was er opeens een onuitsprekelijk luide knal te horen; en meteen verging de aarde onder mijn voeten en ik zweefde in het middelpunt van een eeuwige nacht en zag niets, zelfs niet eens de vluchtigste gedachte van mijzelf en ik was nauwelijks in staat tegen mijzelf te zeggen: `Zo ziet het er dus in mijn hart uit?
[19] O heilige Vader, zie barmhartig op mij neer en roep mij weer terug; want in die nacht moet ik ten prooi vallen aan de dood!'
[20] Maar ik had dat nog niet gedacht of er was een tweede machtige knal te horen, - en op datzelfde ogenblik zag ik aan alle kanten uit alle oneindige diepten grote vlammen oplaaien; en in het felle licht van die vlammen werd ik pas gewaar, dat die eerdere nacht de nacht in mijn eigen hart was en dat die na de tweede knal gewekte vlammen niets anders waren dan mijn eigen, tot nu toe vast slapende liefde.
[21] Maar nu knalde het nog eens – en nog vreselijker dan de twee vorige keren!
[22] Nu doofde het licht van de vlammen door de opkomst van een zon, ach een zon, die beslist in eeuwigheid nooit haars gelijke heeft in de gehele oneindigheid!
[23] In het licht van deze zon werd alles wezenlijk. De vlammen van mijn liefde werden wezens en zagen eruit als ikzelf en aan hun aantal leek geen einde te komen. En al die wezens bewogen zich naar mij toe en werden volledig één met mij; in deze eenheid onderging ik zo'n gevoel van gelukzaligheid, dat ik het nu niet met iets anders kan vergelijken.
[24] Maar dit één-zijn duurde niet lang; want al heel gauw bleef van al die wezens alleen ik als een mens over. Maar in plaats daarvan hoorde ik nu vele stemmen als in mijzelf en die stemmen klonken net zo heerlijk als ochtendgezang van vrolijke herders; en die stemmen klonken ook als een woord, dat als volgt luidde:
[25] `Zie, Ik ben alles in alles en alles is in Mij en alles is vanuit Mij! Jij echter bent Mijn evenbeeld; weet derhalve wie je bent en wie je Vader, God en Schepper is!'
[26] Na die woorden werd het weer nacht in mij en uit deze nacht kwam ik spoedig weer hier op aarde, van boven of van beneden, terug.
[27] Dat is alles wat ik gezien, gevoeld en vernomen heb. Heilige Vader, hier breng ik het U ten offer; neem het genadig aan, - Uw heilige wil geschiede! Amen.'
«« 67 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.