Jorias met Besela, de dochter van Pariholi, door de Heer in het huwelijk verbonden

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 88 / 280 »»
[1] Toen Jorias deze gloedvolle woorden had beëindigd, omarmde Abedam hem en trok hem stevig tegen Zijn heilige borst, zegende hem en sprak toen:
[2] 'Mijn geliefde Jorias, jij hebt waar en goed, ja volgens Mijn wil volkomen goed weergegeven, wat Ik van je verlangde, waarom je voorheen en ook nu nog geheel en al gloeiend bent van liefde tot Mij, en pas vanuit Mij tot al je vaderen, broeders, kinderen, moeders, vrouwen en dochters !
[3] Maar je bent geestelijk nog niet rijp genoeg om reeds voorgoed in deze gloed te kunnen blijven; want zie, omdat Ik nu in jullie midden wandel zijn jullie in de geest slechts noodrijpe vruchten aan de boom des levens, en daarom zullen jullie dan ook allemaal nog een flinke tijd van narijping moeten doormaken. – anders zou iedereen spoedig door liefde verteerd worden en dan voor altijd sterven!
[4] Opdat deze gloed van jou enigszins getemperd wordt, zal Ik je een vrouw geven, want je bent nog ongehuwd en nauwelijks meer dan honderd jaar oud. Pas door de vrouw zul je jezelf op de proef kunnen stellen en geleidelijk aan vast genoeg worden voor zo'n blijvende gloed van de machtigste liefde tot Mij; want nu is de tijd nog niet gekomen dat de mensen ook zonder een vrouw het volkomen huwelijk met Mij kunnen aangaan; en daarom is het om die reden nu nog voor iedereen nodig zich een vrouw te nemen, opdat hij door de vrouw, door wie hij van zichzelf en dus ook van Mij afgescheiden werd, weer volledig één wordt voor Mij.
[5] Want zoals Eva uit Adam voortkwam, moet zij in de vrouw van iedere man weer volledig één met hem worden en hij moet één worden in zichzelf door de hereniging met de vrouw.
[6] Als hij dan weer als één mens voor Me staat kan hij pas weer volledig één worden met Mij; maar zolang hij nog afgescheiden is, is hij ook niet blijvend in staat tot de hoogste liefde vanuit Mij en wederom tot Mij.
[7] Jullie wijsheid heeft je reeds geleerd, dat geen ding mogelijk is zonder zijn tegenpool; zie, dat is waar!
[8] De vrouw nu is aan de man als tegenpool gegeven; wanneer dus de man niet van tevoren één wordt met zijn tegenpool, kan hij in zichzelf ook geen tegenpool tegenover Mij worden.
[9] En zolang hij dat niet wordt, is hij ook volkomen gelijkgericht ten opzichte van Mij; is hij dat echter, dan is hij niet in staat om iets op te nemen, maar deelt hij, gelijk Mij, zichzelf steeds alleen maar mede.
[10] Maar het grote onderscheid tussen Vader en kind schuilt immers daarin, dat de Vader uitdeelt, de kinderen echter ontvangen en juist daardoor één zijn met de Vader, doordat zij een tegenpool zijn voor Hem.
[11] Wanneer de kinderen echter niets aan willen nemen, maar zich slechts op één lijn stellen met de Vader, om zoals Hij alleen maar uit te delen, vertel Me dan: wie zal dan de opnemende tegenpool vormen?
[12] En wanneer die ontbreekt, wat zal er dan in de loop van de tijd van de kinderen terechtkomen? Ik zeg jullie, zij zullen zichzelf weggeven tot op de laatste druppel van hun bestaan en de Vader zou Zijn schenkingen voor altijd moeten opheffen en daardoor in Zichzelf de tegenpool vormen, opdat Hij blijft, wat Hij in Zichzelf sinds eeuwigheid was; een in Zichzelf volkomen genoegzame, eeuwige, machtige God!
[13] Maar jij staat nu met Mij op een en dezelfde lijn en bent voor Mij nog geen tegenstelling, maar gelijkpolig; daarom heb je een vrouw nodig, opdat je ten opzichte van Mij een volkomen tegenpool wordt en Ik daardoor voor jou helemaal een Vader wordt.
[14] Je vraagt nu in je hart: 'Waar is dan wel die vrouw die ik zal nemen?'
[15] Kijk, hier is zij al! Haar naam is Besela en de arme Pariholi is haar vader; zie, haar heb Ik voor jou tot vrouw bestemd!
[16] En jij, Besela, kom wat dichter bij Me en heb geen vrees voor de man die Ik je nu zal geven; want hij zal je op zijn handen dragen en zijn hart zal een eeuwig blijvende woning voor je zijn en zoals je één wordt met hem zul je ook één zijn met Mij in hem en door hem! Amen.'
[17] Met deze woorden boog Abedam Zich naar Besela en nam haar in Zijn linkerarm, drukte haar aan Zijn borst, zegende haar en zei toen tegen haar:
[18] 'Nu, Mijn zowel naar geest als naar lichaam wondermooie Besela, onthul je voor degene aan wie je van nu af aan toebehoort, opdat hij kan zien wat voor een vrouw Ik hem voor zijn machtige liefde tot Mij geschonken heb!'
[19] En nu schoof de nauwelijks meer dan dertigjarige Besela haar enigszins donkerblonde haar ter zijde en Jorias' ogen zagen hier zoiets moois, dat hij uitriep:
[20] 'O aarde, o alle hemelen, hoe armzalig komen jullie me nu voor; want iets heerlijkers, behalve God, omvatten jullie niet een tweede keer!
[21] O arme zon, hoe zal het je morgen vergaan, of dan, wanneer deze zon zich voor je zal onthullen?!
[22] Nee, nee, lieve heilige Vader, zo'n gave ben ik toch immers niet waard!'
[23] Maar de hoge Abedam antwoordde hem: 'Wanneer ik jou daarvoor waardig acht, dan ben je dat ook; ontvang daarom deze gave uit Mijn hand en ga met haar naar Adam en Eva en laat je ook door hen zegenen en dan ook door jouw vader Jared, evenals door Besela's vader en kom dan weer bij Mij, opdat Ik je in de geest wijd tot een profeet van de sterren van alle hemelen! Amen.'
«« 88 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.