De tien verkenners worden door de hogepriesters verdacht. Het sluwe, succesvolle antwoord van de tien verkenners.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 208 / 366 »»
[1] Maar de hogepriesters, die iets hoger waren dan de opperpriesters en eerder beneden in de zaal in de eerste rij stonden, begaven zich nu ook op het redenaarspodium en richtten de volgende woorden tot de opperpriesters:
[2] 'Luister naar ons, want wat wij jullie te zeggen hebben is te belangrijk! Deze tien, die jullie onderpriester hebben gemaakt, komen ons hoogst verdacht voor!
[3] Zij zijn heimelijk iets slechts van plan tegen ons allen! Zij leggen het weliswaar heel sluw aan om ons om de tuin te leiden, maar vergeten dat een hogepriester alwetend is en de meest verborgen gedachten van mensen kan zien.
[4] Wij hebben hun gedachten gezien en allerlei boze plannen tegen ons ontdekt; vertrouw hen daarom niet! Het zijn wolven in schaapskleren.
[5] Zij mogen dan wel alles wat zij berichtten op hun ontdekkingsreis hebben meegemaakt, maar tot nu toe hebben wij nog geen ander bewijs dan wat ze ons zelf hebben verteld, waarmee ze ons zeker voor de gek houden! Daarom raden wij jullie aan: overtuig je eerst van minstens één punt voor je hun gezag wilt toevertrouwen, - anders zijn wij verslagen!
[6] Hun weigering onze getrouwe strijders aan te nemen en slaven te willen die ons nog meer haten dan de bitterste mishandeling, schijnt een heel andere reden te hebben dan die zij ons enigszins verlegen opgaven! Wees daarom op je hoede, want wij, alwetende hogepriesters, hebben dat tegen jullie gezegd!'
[7] Dit verweer deed de opperpriesters versteld staan, en het tiental, dat zich daardoor zeer geraakt voelde, nog meer.
[8] En een opperpriester wendde zich tot de woordvoerder van de tien en zei: 'Hebben jullie het getuigenis van een alwetende over jullie gehoord? Hoe willen jullie je rechtvaardigen?'
[9] De woordvoerder echter, een uitzonderlijk sluwe snaak, wist zich snel te beheersen en sprak: 'Hoogmachtige collega's! Bij de alwetendheid van deze hogepriesters moeten we toch wel een vraagteken plaatsen, want zo alwetend als zij zijn, zijn wij ook! Politiek is nog nooit alwetendheid geweest en zal het ook eeuwig nooit zijn! Alleen slechte kerels laten zich door zulke kneepjes intimideren, - maar een redelijk mens niet!
[10] Als ze alwetend waren, zouden ze jullie niet tot voorzichtigheid manen, maar hadden zij ons meteen aan het begin tot het hellevuur verdoemd; want zij moesten immers van meet af aan hebben geweten dat wij wolven in schaapskleren zijn! Waarom maakten zij ons dan samen met jullie tot priesters?
[11] Verder: als zij alwetend zouden zijn, dan zouden zij jullie beslist zeggen wat zich op de hoogte bij de tovenaar heeft afgespeeld; maar aangezien zij niet alwetend zijn, raden ze jullie aan om je er door andere bewijzen van te overtuigen of onze verklaringen waar zijn of niet!
[12] Daarom vragen we jullie, opperpriesters: geloven jullie zelf dat zij alwetend zijn, waarom vragen jullie hen dan niet om verslag uit te brengen van hetgeen er op de hoogte is gebeurd? En waarom geloven jullie hen niet op hun woord, en gooien jullie ons niet meteen in het vuur of in de afgrond?!
[13] Om echter korte metten te maken met deze alwetenden, verklaren wij hierbij dat wij niet eerder een voet buiten de deur zetten dan wanneer jullie minstens op de hoogte hebben geïnformeerd of wij jullie een vals rapport hebben uitgebracht of niet!
[14] En zelfs dan zullen wij pas op weg naar de gouden bergen gaan op voorwaarde dat sommigen van hen en van jullie met ons mee zullen trekken en de helft van de strijdmacht uit vaste strijders en de helft uit slaven zal bestaan! Zou hen ook dat nog verdacht voorkomen, dan zetten wij geen voet over de drempel! - En daarmee basta!'
[15] De hogepriesters keken hierbij heel erbarmelijk. Maar de opperpriesters schaarden zich aan de zijde van het tiental en stemden in met hun woorden, want zij zagen dat de tien gelijk hadden en vertrouwden hen volkomen. Maar tegen de hogepriesters zeiden ze dat zij zich in het vervolg niet in dingen moesten mengen die hun niets aangingen; want alleen de ceremoniële verering van de koning was hun zaak.
«« 208 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.