Het verdere liefdevolle gesprek van de Heer met Mahal. Mahals verwijten onder verwijzing naar zijn zondeloosheid Het verdriet van de heilige Vader en Zijn woorden over bijzondere levenswijzen. Het verschijnen van de engelen en van Waltar. Het verdwijnen van de Heer.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 340 / 366 »»
[1] En aldus sprak de Heer: 'Mahal, Mijn zoon, heb je nog wat tegen Mij, spreek dan, en Ik wil je antwoorden naar liefde, recht en billijkheid! Want Ik zie in je hart nog steeds misnoegen tegen Mij; die moet echter eerst van je wijken voor je verlossing van Mij kunt verwachten, - want een op zijn God en Schepper boze geest kan zich niet met Hem verenigen! Spreek dus!'
[2] En Mahal zei: 'Heer, heb ik tot nu toe ooit gezondigd tegen Uw orde?! Zie, U, evenals al Uw hemelen en deze aarde moeten mij het getuigenis geven dat ik gedurende mijn vierhonderdnegentig jaar lange leven nooit heb gezondigd tegen U noch tegen een engel noch tegen mensen en dieren, noch tegen een steen!
[3] Dat ik vanwege mijn kinderen naar de laagte ging, hield ik voor mijn beslist bitterste plicht, want ik zag immers in mijn geest hoe het er met mijn zoon Waltar en naderhand met mijn dochter Agla, die haar broer achterna gegaan is, voorstond.
[4] Zie, U hebt Waltar laten komen, en hij trok naar de laagte; maar toen hij beneden was, liet U hem zitten, en zijn zuster, die hem weliswaar zonder Uw en mijn gebod volgde, liet U zinken tot in de onderste hel en het deerde U allemaal niet wat ik wel wist vanuit mijn geest. Dan was het toch zeker een bittere plicht voor mij, een oude grijsaard, de verre weg naar Hanoch af te leggen om daar zo mogelijk mijn kinderen te redden!
[5] Ik heb U heel dikwijls gevraagd mijn kinderen te beschermen, maar U wilde mijn bede niet verhoren en dwong mij als het ware naar de laagte te gaan! Ik ging, en hoe door U verlaten ik ook mijn kinderen aantrof - Waltar dood en Agla in de hel -, toch morde ik niet tegen U, maar loofde en prees altijd met woord en daad Uw heilige naam!
[6] Maar nu gedurende mijn grote ellende in de laagte mijn broer volgens Uw raad de ark heeft gebouwd om het leven te behouden, laat U mij zitten als een erge zondaar en laat mij te gronde gaan als een lage aardworm; daarom vraag ik U: volgens welk recht doet U dat en volgens welke orde? - Zegt U nu wat U wilt; de zaak is nu eenmaal zo en niet anders!
[7] Want of U nu ook zegt: `Wanneer heb Ik gezegd dat je ten tijde van de nood geen gebruik van de ark mag maken ook al heb Ik Noach al geroepen?', heeft die verontschuldiging voor mij geen enkele waarde; want U hebt mij juist daardoor berecht dat U mij niet riep zoals Noach en Uw zwijgen tegen mij was juist ook een woord dat mij de toegang tot de ark versperde en mij dus ook berechtte en tot de dood verdoemde.
[8] En zie, Heer, daarom is dat Uw eigenlijke zonde tegen mij omdat ik nooit tegen U heb gezondigd! Maar nu zeg ik U: van nu af aan zal ik tegen U zondigen opdat U een reden zult hebben om de ark voor mij te versperren en mij met mijn vier kinderen te laten vergaan; want van nu af aan zal ik niet meer tot U roepen: `Heer, red me!', maar: `Heer, verderf me!''
[9] Hierop werd het gezicht van de Heer bedroefd en de Heer sprak tegen Mahal: 'O zoon, omdat Ik je zo liefhad wilde Ik je op deze aarde opvoeden tot een grootvorst van Mijn hemelen! Maar jij zag in Mijn overgrote liefde enkel een verwaarlozing Mijnerzijds ten opzichte van jou; o, hoe blind heeft je eigen gerechtigheid je gemaakt!
[10] Opdat je echter inziet dat Ik deze ark niet alleen voor Noach, maar voor iedereen liet maken, zullen zich vanaf dit uur engelen uit de hemelen onder de mensen begeven en hen waarschuwen voor zonden en hen uitnodigen deze ark te betreden in de tijd van de nood!
[11] Zo zul je nu ook je zoon Waltar zien en spreken, en hij zal je een getuigenis geven over Mij en zeggen of Ik hem zo heb verlaten als je hebt gezegd toen je Me zojuist beschuldigde!'
[12] Hierop keek de Heer omhoog en in een ogenblik stonden er vele duizenden engelen op de volle hoogte en evenzo was Waltar licht stralend onder hen en ging naar Mahal toe, troostte hem en getuigde van Gods eindeloze goedheid, liefde, zachtmoedigheid, geduld en erbarmen.
[13] En Mahal vroeg Waltar of hij wel Waltar was en als zodanig leefde.
[14] En Waltar bevestigde voor Mahal de volstrekte echtheid van zijn bestaan.
[15] Pas toen begon Mahal heel wat toontjes lager te zingen bij de Heer. Maar de Heer verdween nu opdat Mahal niet geoordeeld zou worden; maar de engelen en Waltar bleven.
«« 340 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.