De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 118 / 244 »»
[1] Dan komt de HOOFDMAN naar voren en zegt: "De man waar u naar vraagt, ken ik heel goed en ik ken al Zijn werken, ook die Hij nauwelijks een paar weken geleden in de plaats Kis heeft gedaan. Daar stelde Hij door Zijn goddelijk profetische geest het hoofd van de rechtbank, Faustus, ervan in kennis dat de keizerlijke belastinggelden en verdere schatten komend uit de Pontus en uit Klein-Azië door uw soortgenoten op een schandelijk sluwe manier van de Romeinse vervoerskaravaan zijn afgenomen, hetgeen de opperstadhouder Cyrenius in grote verlegenheid en geheel Galiléa, ja zelfs het gehele Joodse rijk, in groot gevaar gebracht heeft.
[2] Juist aan deze Jezus hebben de opperstadhouder, het hele Joodse rijk en uzelf het te danken, dat u nu nog leeft! Want als die door uw soortgenoten geroofde keizerlijke gelden niet door Jezus boven water gebracht waren, dan zou het hele land gebrandschat zijn, en alle schatten van heel Judéa zouden niet voldoende zijn geweest om de gepleegde misdaad te vereffenen! Dat het echter zo goed en zonder ophef voor u en uw soortgenoten te Jeruzalem, en voor het gehele Joodse rijk, is afgelopen, heeft u alleen aan Jezus, de grootste en wijste en machtigste profeet, te danken. Daarom is het uitermate slecht en onredelijk van u, als u er op uittrekt om een man te vervolgen aan wie u nu alles, uw leven en bestaan, te danken heeft!
[3] Maar dat wat u zoëven zei, namelijk dat u naar Nazareth gaat om Jezus, als erge misdadiger, te vangen en te onderzoeken, dat is Hij allerminst! Hij stookt geen mens tegen u en nog minder tegen de keizer op, anders zou, zoals iedereen weet, Cyrenius Zijn vriend niet zijn!
[4] Maar nu over iets anders, heren van de tempel! U zult toch wel weten dat er zich hier in Genezareth sinds enige jaren een vast Romeins militair kamp bevindt. In verband daarmee moet ieder mens, zonder uitzondering, van welke stand hij is of uit welk land hij ook komt, een betrouwbare, door de Romeinse overheid geldig ondertekende reispas bij zich hebben, als hij de legerplaats heelhuids en ongehinderd wil passeren. Toon mij daarom dat document, temeer omdat u in de nacht hierheen bent gekomen. Anders moet ik, als hoofd en bevelhebber van deze plaats en ook van deze streek, u gevangen nemen en morgen openbaar laten geselen en u vervolgens geboeid naar Jeruzalem terugzenden! Wees dus zo vriendelijk en laat mij uw vereiste reisdocumenten zien!"
[5] De OVERSTE van de Farizeeën zegt: "Heer, ikzelf als overste uit Jeruzalem ben de levende reispas voor allen, en een andere hebben wij niet nodig! Want ik ben óók een machthebber en ik bezit een keizerlijk privilege om bij dag en bij nacht in geheel Israël te reizen! Wij zijn door God gezalfd - en wee degene die een hand naar ons uit zou steken!"
[6] De HOOFDMAN zegt: "Het keizerlijk privilege geldt alleen voor plaatsen zonder legerplaats, maar voor plaatsen waar zich een openbare legerplaats bevindt geldt het keizerlijk privilege niet!"
[7] De OVERSTE zegt: "Van zo'n voorschrift heeft men ons nog nooit iets verteld, dus konden wij er ons ook niet aan houden, want wij zijn niet zo dom om, als wij op reis gaan, niet voor alle zaken te zorgen die voor onze veiligheid nodig zijn. Maar als zoiets hier nodig is, dan zenden wij meteen een bode naar Jeruzalem en dan kunt u morgen om deze tijd de nodige reisdocumenten in handen hebben."
[8] De HOOFDMAN zegt: "Dat is niet nodig, want ik bepaal zelf wel of ik uw verklaring geloof of niet. Maar ik zal u streng in het oog houden. Als ik ook maar iets merk, dat mij verdacht zou lijken, bent u ogenblikkelijk mijn gevangenen! Voor nu en voor zolang u hier zult blijven, krijgt u een sterk bewakingscommando, dat u ook tegen betaling van honderd zilveren groschen tot de grens van dit gebied zal begeleiden; als u het noodzakelijke reisdocument bij u gehad zou hebben, dan zou het u niets gekost hebben!"
[9] De OVERSTE zegt: "Dat zal de herbergier voor ons betalen omdat wij op reis nooit geld mee mogen nemen. Want de aarde is van God, en wij zijn Zijn knechten en hebben van God het recht gekregen om de hele aarde ons bezit te noemen en overal te oogsten, ook al hebben wij niet gezaaid! Want iedere Jood weet, dat alles wat hij heeft, slechts een door ons aan hem geleende zaak is, die wij altijd van hem terug kunnen vorderen. Dit is de heel simpele reden waarom wij in heel Israël nergens als vreemden komen, maar alleen als gebieders en als enige door God berechtigde eigenaars van ieder huis, elke grond en bodem en al het geld en overige schatten. Daarom kunnen wij Ebahl zonder meer opdragen om voor ons de honderd groschen te betalen, want hij verkreeg ze op onze grond en bodem! En als hij het niet zou doen, geven wij al deze bezittingen van hem aan een ander, die zich niet druk zal maken over honderd groschen!"
[10] Omdat EBAHL hier heel nauw mee te maken heeft, doet hij nu toch ook zijn mond open en zegt: "Mijne heren, nu vergist u zich toch een beetje! Want ten eerste is deze plaats van oudsher een vrijplaats, waar behalve God en de keizer geen mens iets te vorderen heeft, en ten tweede ben ik hier ingetrouwd bij mijn tweede vrouw, die enig kind was, een geboortige Griekse, die pas door mij een Joodse is geworden. Al deze bezittingen zijn dus niet van mij, maar van mijn tweede vrouwen na haar, van haar dochters. Ik bezit zodoende niets, en daarom kan er van mij ook niets afgenomen worden, en de honderd groschen zult u dus zelf moeten betalen! Als u mij niet wilt geloven, vraag het de hoofdman hier dan maar; hij is mijn enige gezag en zal het u vertellen!"
[11] Meteen zegt de HOOFDMAN: "Ja, ja, zo is het! U moet zelf de honderd zilveren groschen betalen! Smeken en protesteren zal niet helpen, want ik ben hier alleen degene die te bevelen en te eisen heeft!"
[12] De OVERSTE zegt: "Maar als we nu meteen een snelle rijder als bode naar Jeruzalem zenden, dan is hij morgen tegen de middag met de nodige documenten hier!"
[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat maakt niets uit! Want de honderd groschen moet u alleen al betalen omdat u zonder zo'n vereist document hierheen bent gekomen; verder dus geen gepraat hierover!"
[14] De OVERSTE zegt: "Maar we hebben geen geld bij ons, want als wij reizen nemen wij nooit geld mee, dat is bij ons wettelijk voorgeschreven! Waar moeten we dan geld vandaan halen?"
[15] De HOOFDMAN zegt: "Daar zal ik wel voor zorgen! Als er geen geld is, maken we gebruik van het pandrecht. Uw effecten, die u zoals ik gehoord heb, massaal met u meeneemt, zullen wel honderd groschen waard zijn!"
[16] De OVERSTE zegt: "Die zijn wel duizendmaal zoveel waard, maar het zijn allemaal God gewijde zaken, en God zou degene, die er zich aan zou vergrijpen, zeer snel doden! Daarom zult u daar zeker niet aan mogen komen en ze nog minder mee mogen nemen!"
[17] De HOOFDMAN zegt: "Zo erg zal dat niet zijn! Wij zullen eens kijken of uw god gewijde effecten werkelijk zo gevaarlijk zijn!"
[18] Alle FARIZEEËN schreeuwen: "Nee, nee, nee! Die honderd groschen zullen we nog wel bijeenbrengen, want onze mensen hebben wel geld bij zich!"
[19] Dan gaat een Farizeeër naar buiten en brengt een beurs met de honderd groschen en geeft die aan de hoofdman, en de hoofdman geeft de beurs aan de onderaanvoerder, die het geld moet tellen. Omdat het aantal klopt, beveelt de hoofdman de onderaanvoerder het geld in de kas van de arme zondaars te leggen, wat de onderaanvoerder ook meteen doet.
[20] Maar de OVERSTE zegt: "Dat is hier een vreemd gebruik, om het gewijde geld in de kas van de arme zondaars te leggen, want wij zijn toch dienaren Gods! Weet u dan niet dat degene, die een dienaar van God beledigt, ook God beledigt?"
[21] De HOOFDMAN zegt: "Wat gaat mij uw God aan!? Ik ben een Romein en weet wat ik weet en wat ik geloof! Maar uw God, die u nu dient, is en zal mijn God nooit zijn! Voor mij bent u dus de allergrootste zondaars, en uw God gewijde geld hoort daarom in de kas van de arme zondaars! -Begrijpt u dat?"
[22] De OVERSTE zegt: " Ja, heer, wij begrijpen het en wij begrijpen ook dat wij met een doorgewinterde heiden te maken hebben, die net als alle Romeinen ons tesamen met onze godsdienst zo diep mogelijk veracht!"
[23] De HOOFDMAN zegt: "Niet zo diep als u denkt, want wij erkennen ook het ware oorspronkelijke Jodendom. Alleen uw nieuwe voorschriften, uw eigen ongeloof en uw velerlei ten hemel schreiende bedriegerijen verachten wij driemaal zo erg als de dood zelf. Want bij u is geen spoor meer te vinden van het oude Jodendom, u heeft alleen nog maar de namen ervan. Maar waar zijn de uitgelezen werken van hen van wie u afstamt en die u de leer en de wijze wetten gegeven hebben? Ik weet nog precies hoe uw ark des verbonds er uitzag. Hoe staat het daar nu mee? Waar is de geest van God, die er boven zweefde?"
[24] De OVERSTE zegt: "Dat is nog allemaal net zoals het ten tijde van Aäron was!"
[25] De HOOFDMAN zegt: "Of heel anders! Luister! Nauwelijks drie jaar geleden was ik zelf in jullie zogenaamde allerheiligste, en wel voor een bedrag van zevenhonderd zilveren groschen. Maar wat heb ik daar gezien en geroken? Een metalen kist op een onderstel, uit het midden waarvan een heel behoorlijke naftavlam opvlamde, die met haar wat onprettige lucht mijn neus nu juist niet zo aangenaam prikkelde! De bewuste bestanddelen in de zogenaamde ark des verbonds waren zeker veel jonger dan Mozes en Aäron, en mijn beurs werd erg bedroefd, omdat ik haar voor uw dwaasheid en bedrog zo gevoelig aangesproken had! Spreek er met mij geen woord meer over, want ik ben iemand die uw bedrog mijlenver doorziet! Geloof me, als ik met mijn huidige kennis keizer zou zijn, dan joeg ik morgen de hele tempel over de kling! U heeft geluk dat ik geen keizer ben, maar wat de keizer niet doet, dat zal zijn aanstaande opvolger doen!"
[26] De OVERSTE zegt: "Heer, als u dat weet, dan verzoek ik u ter wille van het volk te zwijgen, want als zoiets onder het volk zou komen, dan zouden wij voor een uitzinnige opstand moeten vrezen!"
[27] De HOOFDMAN zegt: "Daarvoor valt helemaal niet te vrezen! Want dat weet nu al zo goed als iedere Galileeër, en er is toch in de verste verte geen sprake van een volksopstand! Want wij Romeinen zijn er ook nog, en wij zijn machtig genoeg om iedere opstand in de kiem te smoren!"
[28] De OVERSTE zegt: "Nu, heer, wij hebben betaald en zijn dus niets meer schuldig; laten we er dus maar over ophouden! Als u echter iets meer weet over de beruchte magiër Jezus, wees dan zo vriendelijk ons mee te delen hoe het met hem en zijn omstreden leer en zijn daden staat, zodat wij de tempel daarover iets kunnen mededelen!"
[29] De HOOFDMAN zegt: "Ik heb u al gezegd, dat ik Hem heel goed ken en ik Hem ook allang zou hebben laten oppakken als er ook maar iets gebeurd zou zijn wat op muiterij zou lijken. Ik ben echter helemaal overtuigd van het lijnrechte tegendeel en ik kan Hem alleen maar de beste referenties geven. Als u zo zou zijn als Hij, dan zou Jeruzalem door alle tijden der tijden de eeuwige en eerste stad van God zijn, en de geest van God zou nog als in de tijd van Aäron boven de ark zweven! Maar u bent precies het tegendeel van Hem, en daarom zal uw stad en uw tempel niet lang meer bestaan! Zeg dat maar tegen uw collega's, opdat ze in de gaten krijgen op welke zandbodem hun stad en hun tempel gebouwd zijn! -Maar morgen zult u met uw ogen en oren meer te weten komen, daarom kunt u nu beter gaan slapen!"
[30] De OVERSTE zegt: "Wij blijven hier aan tafel zitten, want uw veelzeggende woorden hebben ons voor dagenlang de slaap ontnomen! Wie slapen kan, die slape, maar ik zal zeker klaar wakker blijven! Maar daar bij de hoek van de tafel zit toch een gast met een meisje!? Wie is dat dan? Is hij te respecteren, of is hij en het meisje een gevangene van u? Heeft hij misschien ook geen reisdocumenten bij zich?"
[31] De HOOFDMAN zegt: "Dat gaat u niets aan, hij staat onder mijn bescherming! Maar ik hoop dat u Hem morgen beter zult leren kennen."
«« 118 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.