Op de bergtop van de Morgenkop.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 131 / 244 »»
[1] Een paar passen later bevonden wij ons al op de hoogste top, die er echter erg gescheurd, gekloofd en verbrokkeld uitzag en nauwelijks een staanplaats bood voor dertig mensen zonder hoogtevrees.
[2] Dat beviel onze HOOFDMAN niet en hij zei: "Het uitzicht is wel onbeschrijfelijk, fantastisch mooi, maar het slechte naar alle kanten sterk afhellende en ook verder zeer oneffen bergplateau doet erg veel afbreuk aan het heerlijke genot!"
[3] IK zeg: "Vriend, ga zitten als je duizelig wordt en jullie anderen ook! Ik zal echter blijven staan."
[4] De HOOFDMAN zegt: "Het zou prettig zijn om te gaan zitten, maar waar? Werkelijk, het uitzicht is heerlijk; je ziet hier over heel Galiléa en ook een groot deel van Judéa, - ook kijk je in het land van de Samaritanen, maar de onherbergzame hoogte en de vrees voor een mogelijk naar beneden vallen, bederft mij ontzettend het ware genot! Ik weet dat mij niets kan gebeuren, en toch ben ik bang! Waarom dan?"
[5] IK zeg: "Omdat je niet begrijpt waarom je nu onmogelijk naar beneden kunt vallen; dat is de reden van je angst. Kijk eens naar Mijn lieve Jarah die springt nu zo onbekommerd als een gems in het rond, terwijl haar zusters en zelfs Ebahl bleek van angst erbij staan. Toch heeft nog geen afgrond haar verslonden, omdat zij een vast geloof heeft dat haar in Mijn bijzijn niets kan overkomen. Als jullie allen het zelfde vaste geloof hebben, dan zullen jullie net zo onbekommerd zijn als zij!"
[6] De HOOFDMAN, onder wiens rechter voet een steen, die zijn voet Juist steunde, los ging zitten, zei: "De adelaar zou wel vast kunnen gaan geloven, want zijn vleugels behoeden hem voor het vallen, maar een mens zoals ik, onder wiens voeten ieder moment het een na het andere stuk steen los gaat zitten, kan met de beste wil geen vast geloof zoals Jarah krijgen! Zou ik op deze nauwelijks twee manslengten brede en hoogstens zo'n vijftig manslengten lange bergklip ook maar één Jarahische gemsesprong proberen te maken, dan zou ik ook weldra ergens in stukjes uit elkaar gespat beneden liggen! Oh, was ik maar weer beneden!"
[7] Dan springt JARAH naar de hoofdman toe en zegt: "Maar lieve Julius ik smeek je, wees toch niet zo bangelijk! Er kan je onmogelijk wat gebeuren! De Heer heeft ons over de steilste hellingen naar boven gebracht, wij zweefden eigenlijk alleen maar naast de wanden in de lucht omhoog, want zo'n weg is nog nooit een mens gegaan. En wie van ons is iets overkomen tijdens de ongehoorde bestijging van deze naar alle kanten naakte en loodrecht steile reus van een rots? Maar als we zo goed naar boven zijn gekomen over die gevaarlijke plaatsen, waarom moeten wij dan hier nu opeens bang gaan worden, dat we werkelijk naar beneden zouden kunnen vallen? Kom, mijn lieve Julius, en wees terwille van mij een beetje vrolijker! Weetje, ik kan niet tegen zo'n bang en treurig gezicht!"
[8] Dan wil de kleine de hoofdman bij de hand nemen en wat met hem rondlopen, maar de HOOFDMAN roept luid: "Terug! Blijf steeds drie passen van mij vandaan, kleine heks! Het scheelde zoëven niet veel of je had mij, met je opzettelijke sprong, over de rand naar beneden geduwd! O ik ken je, meestal ben je een zeldzaam goed, lief en zelfs wijs meisje, maar soms komt er een natuurlijke moedwil over je en dan zeg ik: Blijf drie passen bij mij vandaan! Ik houd anders veel van je, maar hier op deze hoogte van minstens tweeduizend manshoogten moet je steeds drie passen bij mij vandaan blijven! Je hebt alles juist en wijs gezegd, maar ik kan niets aan mijn duizeligheid op zulke hoogten doen. Ik weet en geloof dat ons allen niets gebeuren zal, maar ondanks dat kan ik me toch niet verzetten tegen die hinderlijke duizeligheid, en daarom moet je geen grapjes met mij uithalen!"
[9] JARAH zegt: " Ah, wat denkt u wel? Hoe kunt u ook maar in het minst veronderstellen dat ik grapjes met u zou uithalen!? Kijk, ik ben er vast van overtuigd dat mij noch u hier iets kan overkomen, en ik sprong alleen maar daarom zo dapper naar u, die zo angstig bent, om u als dat kon te helpen! Hoe kunt u daarover zo boos op mij worden en mij voor heks uitschelden? Kijk, lieve Julius, dat was ook niet aardig van u!"
[10] Daarbij komen de kleine de tranen in de ogen. - Wanneer de HOOFDMAN dat merkt spijt het hem dat hij Jarah zo hard bejegend heeft, en hij zegt: "Nou, nou, wees maar weer goed! Beneden zullen wij beiden wel weer samen over mooie grasvelden wandelen, maar hier is de ruimte daarvoor een beetje te klein en ik kan zoals gezegd niet tegen mijn vervelende duizeligheid!"
[11] JARAH zegt: "Duizeligheid is ook een ziekte! De heiland van alle heilanden is hier; hem aan Wie het mogelijk was zo vele honderden te genezen van hun kwalen, zal het ook wel mogelijk zijn om u van uw duizeligheid te bevrijden! Vraag Hem daarom en Hij zal u genezen!"
[12] De HOOFDMAN zegt: "Luister, lieve Jarah, dat is je nu beter gelukt dan al het eerdere! Dat was een betere sprong dan jouw vroegere toen je mij bijna over de rand geduwd zou hebben! Kijk, deze raad van jou zal ik ook meteen opvolgen!"
[13] Toen wendde de hoofdman zich tot Mij en vroeg: "Heer, bevrijd mij van mijn angst en mijn duizeligheid in het hoofd!"
[14] IK zei tegen Ebahl: "Geef eens een beker wijn!"
[15] Ebahl gaf Mij meteen een kleine zak vol en een beker.
[16] IK vulde de beker en gaf hem aan de hoofdman met de woorden: "Hier, neem en drink, en je duizeligheid zal verdwijnen!"
[17] De hoofdman nam meteen de beker en dronk er uit. Toen hij de beker leeggedronken had, verdween meteen al zijn vrees en alle duizeligheid, zodat hij nu helemaal vrolijk werd en zich door Jarah naar alle kanten van de berg liet rondleiden en heel gezellig langs de steilste wanden naar beneden kon kijken.
[18] Toen alle anderen dat bij de hoofdman zagen, vroegen ze Mij ook om van hun lastige vrees bevrijd te worden. En Ik liet allen wijn drinken en opeens werd de hoogte zo levendig alsof het een volkstuin was.
[19] Een deel bestudeerde de uitgestrekte landerijen, een tweede deel zong zelfs psalmen, een derde keek langs de wanden naar beneden en zocht een plaats voor een mogelijke terugweg. Omdat men echter zo'n plaats niet kon ontdekken en de zon al bijna onderging, kwamen speciaal de LEERLINGEN en zeiden: "Heer, nog een half uur en dan is de zon onder, wat moeten we dan op deze hoogte?"
[20] IK zei: "Daar behoeven jullie je niet druk over te maken! Wie gelooft, zal vannacht op deze hoogte Gods heerlijkheid zien stralen. Wij blijven hier!"
[21] Toen de leerlingen dat hoorden werden ze stil en zochten veilige rustplaatsen op.
[22] De hoofdman kwam ook en vroeg Mij of we soms al gauw terug zouden gaan omdat de zon bijna onderging.
[23] Maar ik zei ook tegen hem wat Ik tegen de leerlingen gezegd had en dat was voldoende voor hem en hij ging ook op een vaste en tamelijk vlakke rots zitten.
[24] Alleen JARAH zei, toen de zon net de horizon raakte: "Heer, mijn liefde, wij gaan toch nog niet naar huis terug van deze aangename hoogte? Ik zou toch o zo graag de zonsopgang zien!"
[25] IK zeg: "Gedurende de nacht blijven wij hier en wij zullen pas op de morgen van de sabbat teruggaan, maar gedurende de nacht zul jij net als alle anderen de heerlijkheid van God zien stralen!"
[26] Dat bracht de kleine zo in verrukking dat ze aan Mijn voeten neerzonk en voor korte tijd in een soort onmacht viel.
«« 131 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.