Cyrenius wordt aangekondigd.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 183 / 244 »»
[1] Toen wij na een paar tellen beneden kwamen, stond het middagmaal al klaar en wij gingen buiten aan de grote tafel zitten, die gereed stond in de dichte schaduw van een kastanje. Goed klaargemaakte vissen, brood en wijn en lekkere verse vijgen werden in ruime mate geserveerd, zodat wij, bij elkaar zo'n dertig man, meer dan genoeg te eten hadden. De maaltijd ging heel gezellig voorbij en Marcus, de spraakzame oude rechtschapen krijgsman vertelde ons, op een hem aangeboren smeuïge manier van vertellen, veel van zijn belevenissen. Mijn leerlingen waren daardoor in de gelegenheid om de wereld ontdaan van alle franje voor zich te zien, en daar voor zichzelf veel uit te halen ten voordele van de mensheid die later aan hun leiding toevertrouwd zou worden.
[2] Na de meer dan twee uur durende tafelzitting kwam er uit de stad een bode voor Marcus en bracht hem het bericht, dat de oude opperstadhouder Cyrenius omstreeks het midden van de dag in Caesarea Philippi aangekomen was. Als hij dat wilde kon hij, als soldaat die de opperstadhouder goed kende, daarheen komen en zijn armelijke omstandigheden, die welbekend waren, naar voren brengen. Dan zou de opperstadhouder voor hem doen wat mogelijk was.
[3] MARCUS antwoordde de bode: "Zeg tegen mijn oude strijdmakker, dat ik mij aan zijn voeten zal leggen en hem vele malen Iaat danken voor zijn geëerde herinnering van mijn zeer armoedige toestand! Maar ik zal ditmaal geen gebruik kunnen maken van zijn genade als ik daarvoor naar de stad moet gaan, want ik heb gasten, waarvan de hoogste, de Heer en Meester, mij wonderbaarlijk van mijn vroegere armoede bevrijd heeft. Deze Heer en Meester beloofde mij gedurende zes volle dagen bij mij te blijven, en daarom zou ik het als een grote zonde beschouwen, als ik Hem ook maar een ogenblik alleen liet. Als mijn oude krijgsmakker het echter niet te ver beneden zijn hoge keizerlijke waardigheid acht om een wandeling naar mij hier buiten te maken, dan zal hier alles gedaan worden om hem zo waardig mogelijk te ontvangen!"
[4] De BODE zegt: "Uitstekend, ik zal de hoge gebieder woordelijk alles zo overbrengen als u het mij heeft gezegd!" - Daarop groet de bode, klimt op zijn muildier en verwijdert zich zo snel mogelijk.
[5] Toen de bode al in geen velden of wegen meer te bekennen was zei MARCUS: "Ik hoop niet dat de hoge stadhouder mij dit antwoord kwalijk zal nemen!"
[6] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over! Ik zeg je: Als hij zal horen dat Ik hier kennelijk ben, zal hij geen tien tellen wachten met het besluit om hierheen te komen, en dan kun je je pas voorstellen wat de heerlijkheid van God is! Want weet dat Cyrenius Mij al Mijn leven lang kent!"
[7] MARCUS zegt: "Dat zal wel zo zijn, maar hij is in de wereld een te hoog geplaatst persoon, en moet daarom ter wille van de domme mensen erg veel nalaten, wat hij anders beslist zou doen, en daarom twijfel ik er toch sterk aan of hij mij de grote genade van een bezoek zal kunnen bewijzen."
[8] IK zeg: "Voor je driemaal naar het bekende plaatsje omhoog en weer terug bent gegaan, zal hij er zijn. Nauwelijks zal de bode hem het bericht overbrengen, of Cyrenius, die zijn maaltijd nog niet gebruikt heeft, zal zonder enig talmen alles laten liggen en staan, en zich met zijn gehele gevolg hierheen haasten om Mij te zien en te spreken.
[9] Zeg maar tegen je vrouwen dochters dat ze meteen nog een maaltijd voor hem en zijn mensen klaarmaken; want omdat hij en zijn gezelschap in de stad met eet, zal zo'n maaltijd hem zeer wenselijk en welkom zijn!"
[10] Marcus roept meteen zijn vrouwen zijn zes dochters uit de hut en zegt, dat ze voor de komende opperstadhouder Cyrenius een maaltijd moeten klaar maken, en wel voldoende voor ongeveer nog eens dertig personen!
[11] De vrouw kijkt Marcus stomverbaasd aan en weet niet of dat nu soms ernst of scherts is. Maar Marcus laat haar toch meteen naar de keuken gaan, en de vrouw begint aan het opgedragen werk.
[12] Tevens gaf Marcus zijn beide zonen opdracht om vanaf de heuvel uit te kijken, en als zij de een of andere glinsterende schare uit de stad zouden zien komen, hem meteen te waarschuwen. De beide zonen gingen dadelijk voorbij de bocht tot de plaats van waaruit men vrij uitzicht had op Caesarea Philippi, en zij ontdekten de glinsterende schare terwijl die al aan het eind van de brede straat haar schreden richtte naar het smalle voetpad, waarover men binnen een klein kwartier gemakkelijk de behuizing van Marcus bereikt.
[13] Toen de beide zonen dat zagen, renden ze haast ademloos terug en vertelden wat ze gezien hadden.
[14] Toen vroeg MARCUS: "Heer en Meester, nu moeten we hem toch wel op echt Romeins eerbiedige manier tegemoet gaan!?"
[15] IK zeg: "O nee! Wie terwille van zijn heil zich gedrongen voelt naar Mij toe te gaan, die komt toch wel, ook al gaan we hem niet tegemoet! Maar Cyrenius is groot van geest en heeft het niet nodig dat men hem tegemoet gaat. Alleen als iemand, die zwak van ziel en lichaam is de weg naar ons heeft ingeslagen, moeten wij hem wel tegemoet gaan, opdat hij met halverwege moe wordt, liggen blijft en omkomt!"
«« 183 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.