Niet alle kennis is goed voor ziel en geest.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 73 / 244 »»
[1] Toen Ik dit tegen Cyrenius had gezegd, waren we tevens thuis aangekomen, waar al een goed avondmaal op ons wachtte, dat .zoals gewoonlijk bestond uit brood, wijn en veel heerlijk klaargemaakte vissen. De jonge Josoë was erg belust op de vissen en toonde zich verheugd over de goedgevulde tafels.
[2] Maar JAÏRUS zei tegen hem: "Beste neef, je moet nu niet zo gulzig eten, want het kan best zijn dat je in zekere zin nieuw geschapen maag toch nog niet in staat zou zijn om een grote hoeveelheid van deze aardse spijzen te verdragen!"
[3] De JONGEN zegt: "Beste oom, maakt u zich daarover maar niet ongerust! Hij, Die mij uit de dood heeft opgewekt, zou zeker mijn maag niet zo'n grote eetlust gegeven hebben, als het schadelijk voor de maag zou zijn nu wat meer voedsel tot zich te nemen dan anders bij een regelmatig verzadigde toestand, want het is voor een mens geen grapje om anderhalf jaar dood en zonder voedsel te zijn geweest! Als u dat eens zelf zou ondervinden en mijn nieuw geschapen maag zou hebben, dan zou u mijn eetlust gemakkelijk begrijpen. Maar niet ieder mens kan dit meemaken, en daarom heeft het geen zin om daarover met mij te redetwisten. Behalve Degene, die mij opgewekt heeft, weet ik nu het best hoe het met mij gaat, en maakt u zich maar niet bezorgd of een paar vissen, een stuk brood en een beker wijn mij ook maar in het minst zullen schaden!"
[4] JAÏRUS zegt: "Wat mij betreft, gun ik je alles van harte; ik meende het alleen maar goed met je. "
[5] Na dit intermezzo tussen Jaïrus en zijn neef Josoë gingen wij aan tafel en genoten vrolijk en opgewekt van het avondmaal, en daarbij werd uitvoerig gesproken over allerlei wat er gebeurd was, en wat daar mogelijk in Jeruzalem over gezegd zou worden.
[6] De leerlingen vroegen inlichtingen over de jongen, en wisten niet wat ze van hem moesten denken. Nu eens vroegen ze de jongen, dan weer Jaïrus, dan weer de beide jongemannen die ook bij ons aan de hoofdtafel zaten, wat er toch met deze jongen aan de hand was. Daar moest toch wel iets heel bijzonders achter steken, want zij wisten maar al te goed dat de Heer Zich nooit meer dan nodig met heel gewone jongens bemoeide. Maar het vragen van de leerlingen had hier geen resultaat, omdat niemand hen een bevredigend antwoord gaf.
[7] Toen MARIA echter het ongeduld van de leerlingen opmerkte, zei ze tegen hen: " Jullie krijgen toch wat je nodig hebt; waarom proberen jullie dan te weten te komen wat je kennelijk niet nodig hebt? Doe wat Hij jullie zegt en wens niet meer te weten dan wat Hij, als noodzakelijk voor jullie, je laat weten, dan zul je volgens Zijn wil leven en handelen en zeker zijn van je eeuwige loon. Alles wat je tegen Zijn wil wenst, is zonde tegen de Meester, die jullie Heiland is -lichamelijk en geestelijk! Onthoud deze les!"
[8] Na deze wijze vermaning van moeder Maria hielden de leerlingen op met hun vragen over de jongen en spraken alleen onder elkaar nog verder over hem, en Petrus richtte zich tot Mijn geliefde Johannes en vroeg hem wat hij van deze jongen dacht.
[9] Maar JOHANNES zei tegen hem: "Heb je zoëven de vriendelijke woorden van de verheven moeder niet gehoord, dat je nog steeds nieuwsgierig bent naar datgene, wat de Heer stellig uit heel wijs oogmerk voorlopig niet aan ons wil vertellen? Kijk, mij interesseert dat nu weer helemaal niet; wij weten wat wij weten en dat is genoeg! Als wij ook de eindeloos ver boven ons weten uitgaande kennis van de Heer zouden willen bevatten, dan zou dat verlangen van ons stellig de grootste dwaasheid zijn, en dan verdienden wij alles eerder -dan Zijn leerlingen te zijn!"
[10] PETRUS zegt: " Ja, ja, je hebt wel gelijk, maar de weetgierigheid is toch ook een groot goed, dat door de Heer Zelf in het hart van de mens is gelegd. Als de mens deze edele drang niet zou hebben, zou hij net als een dier zijn, dat volgens mijn mening beslist geen spoor van dorst naar kennis in zijn botte ziel heeft. Het zuiver goddelijke van de weetgierigheid ligt volgens mij al daarin, dat het lijkt op een droom waarin men dorst heeft, waarbij de dromende ziel vaak enorme vaten vol water of wijn drinkt om die te stillen en daarbij toch steeds dorstig blijft en een onoverwinbare lust krijgt in steeds grotere hoeveelheden dorstlessende dranken. Onze onverzadigbare weetgierigheid maakt ons ook duidelijk dat in God een oneindige overvloed aan wijsheid moet zijn, die geen zoekende geest in der eeuwigheid zal doorgronden! Daarom meen ik, beste broeder, dat mijn huidige dorst naar kennis geen zonde is.
[11] Kijk, mij en verscheidene van onze broeders vergaat het zoals zo veel snoeplustige kinderen, die geen trek hebben in allerlei lekkernijen zolang ze niets van dergelijke zoetigheden weten of zien. Maar zet ze aan een met allerlei zoete spijzen gevulde tafel en verbied hen daar iets van te gebruiken, dan zul je al gauw tranen in hun ogen en nog meer water in hun mond ontdekken. Maar ondanks dat heb je toch gelijk. Zoals een wijze vader zijn kinderen, als oefening in de belangrijke deugd van de zelfverloochening, zo nu en dan iets lekkers voorzet waarvan ze niet mogen eten, zo schijnt onze hemelse Vader ons ook zo nu en dan geestelijke spijzen voor te zetten, waarvan we niet mogen genieten, voordat we een bepaalde graad van zelfverloochening bereikt hebben. Als we volgens Zijn orde die graad hebben bereikt, die Hij voor onze ziel nodig vond, dan zal Hij ons laten genieten van de spijs, die wij nu zo graag willen hebben. En dus zullen wij voor dit moment, en zolang Hij het wil, helemaal tevreden zijn met hetgeen wij weten en hebben, en Zijn alleen heilige wil geschiede altijd!"
[12] IK zeg: "Beste broeder Simon Juda, dat is juist en waarachtig! Niet iedere kennis en ervaring deugt voor de opwekking van de geest en tot stimulering van de ziel. Want zie, er staat geschreven: 'En God sprak tegen Adam: Als je zult eten van de boom der kennis, zul je sterven!' En zo is het!
[13] De wet en het oordeel zijn afhankelijk van de kennis. Want zolang een wet je niet is gegeven of bekend is gemaakt, zo lang is er ook geen oordeel dat de wet volgt. Wees jij dus alleen maar nieuwsgierig naar wat Ik je onthul, dan weet je wat jou betreft voor eeuwig genoeg. Als de tijd daar is, zal alles je duidelijk worden. "
«« 73 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.