Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 25 / 101 »»
[1] Kijk, daar beneden in het dal gaan juist drie uitgezonden boden op zo'n vangst uit. We zullen hen volgen en met een open oor naar de uitvoering van hun opdracht luisteren. Ze trekken verder het dal in en van hieraf gezien bij de derde hut, die jullie eveneens op een afgeronde, met mos begroeide rots zien liggen, zullen ze de stoïcijnen aanspreken. Kijk maar hoe ze heel behoedzaam de hut naderen en zich daarbij zo klein mogelijk maken. Daarom gaan wij er nu snel naar toe opdat ook de eerste ontvangst ons niet ontgaat. We zijn al ter plaatse; dus opgelet!
[2] De aanvoerder begroet het zogenaamde hoofd van dit huisje, dat wil zeggen de allerverstandigste en tevens de leider en leraar van de andere tien personen die jullie in zijn gezelschap zien. Hoe luidt de begroeting? Luister: zeer wijze heer, jij die de zaken vanuit het juiste standpunt beziet en niet jouw scherpe verstand precies onderscheidt wat recht en onrecht, billijk en onbillijk, goedgeordend en ongeordend is. We hebben al van verre vernomen wat een wijs man jij bent, en daarom zijn we hierheen gekomen om jou over menige zaak een goede raad te vragen.
[3] De verstandspreses zegt daarop: in dat geval zijn jullie mij helemaal welkom. Voor zover het in mijn vermogen ligt, wil ik jullie graag helpen, maar niet waar het mijn vermogen te boven gaat. Jullie zullen wel gehoord hebben en weten dat mijn schatten niet uit goud en zilver en allerlei edelstenen bestaan; ook worden bij mij geen maaltijden en geen van goedsmakende spijzen voorziene tafels aangeboden. Maar wat ik heb, namelijk de overwinning van het heldere verstand, daaruit mogen jullie putten zoveel je wilt. Jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat deze schatten jullie gelukkiger zullen maken dan wanneer jullie alle gedroomde zogenaamde hemelse heerlijkheden zouden bezitten, die op zich niets anders zijn dan heimelijk uitgesproken behoeften van een geest die niet tevreden is met wat hem gegeven is. Jullie weten dat de ruimte oneindig is, en dat de mens in deze ruimte denkt. Wie zijn gedachten tot in het oneindige laat gaan, vergeet ten eerste dat hijzelf slechts een eindig wezen is; ten tweede bedenkt hij niet en wordt hij dus niet gewaar dat voor hem tenslotte uit zulke gedachten niets anders dan voortdurende ontevredenheid ontstaat. Daaruit volgt een steeds groter verlangen naar onbereikbare goederen, waaruit uiteindelijk ook een voortdurende onzalige situatie groeit, waardoor de menselijke dwaasheid alleen nog maar blindelings door onbereikbare en grootse, maar lege verwachtingen verzadigd kan worden. Bijgevolg is de hemel dan ook niets anders dan zo'n gedroomd goed, dat enkel dient ter bevrediging van de verbeeldingskracht van geesten die ontevreden zijn met wat hun werd gegeven.
[4] Alleen het heldere verstand bepaalt de werkelijke grenzen van de behoeften van zijn subjectieve wezen en dat verlangt dan in alle objectiviteit slechts de juiste mate van haar eigen beperktheid, en deze maat heet: volle tevredenheid. Wie tevreden is met hetgeen hij langs de weg van zijn heldere verstand als de juiste maatstaf van zijn eigen beperktheid erkent, heeft de ware hemel gevonden en zal zich zeker eeuwig geen andere wensen, omdat hij duidelijk zal inzien, dat voor de maatstaf van zijn eigen beperktheid niets anders deugt dan juist datgene wat daarmee volkomen overeenstemt.
[5] Na deze wijze woorden zegt de aanvoerder (de bode): we merken uit jouw korte inleiding al, dat jij je de overwinning van het heldere verstand volkomen hebt eigengemaakt; daarom wagen we het ook om met grootste vertrouwen in jouw wijsheid, jou ons probleem voor te leggen. De verstandsvertegenwoordiger zegt: alles waarmee ik jullie maar van dienst kan zijn is mij welkom, leg daarom geheel vrijmoedig en zonder voorbehoud jullie probleem aan mij voor! De aanvoerder (de bode) zegt: luister dan! In het gezelschap waardoor wij werden afgevaardigd om bij jou goede raad te halen, is een grote strijd ontstaan over de noodzaak of overbodigheid van het licht. De redenen voor de noodzaak van het licht zijn net zo steekhoudend als de argumenten ertegen, daarom kunnen we absoluut niet beslissen, welke partij gelijk heeft. De verstandsvertegenwoordiger zegt: laat enkele van jullie argumenten en tegenargumenten horen en jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat ik met mijn oordeel de spijker op de kop zal slaan.
[6] De aanvoerder zegt: luister maar! Een reden die vóór het licht spreekt luidt als volgt: wat zouden alle dingen zijn zonder licht? Zij zouden er zo goed als niet zijn. Verder is het licht het grondprincipe van iedere werking en dus ook van ieder denken, want zonder het licht als de alles bewegende en opwekkende kracht zou nooit iets zijn ontstaan, dus ook geen verstandig denkend wezen. Het licht is immers ook het grondprincipe van het verstand en is in de zuiverste geestelijke toestand het heldere verstand zelf. Kijk, dat is de reden die vóór het licht spreekt.
[7] Het tegenargument echter luidt: nadat het licht kennelijk is voortgekomen uit de duisternis, en dus vóór het licht slechts een totaal lichtloze toestand de hele oneindigheid doordrong, is het de vraag of de oneindigheid in lichtloze toestand minder oneindig was dan nu in het volle licht. Verder luidt het tegenargument: het is iedereen bekend dat het binnenste van de hemellichamen meestal volkomen lichtloos is en toch is de materie in zo'n lichtloze toestand evengoed en zelfs nog intensiever aanwezig dan op de oppervlakte van een hemellichaam, dat baadt in het licht. Als echter het hele hemellichaam, wat het inwendige betreft, heel goed kan bestaan zonder licht, dan lijkt het licht voor de dingen in de natuur toch zuiver een luxe te zijn. Verder luidt dit tegenargument: iedereen weet dat hij in de nacht van het moederlichaam werd verwekt en juist in deze nacht het leven heeft ontvangen. Om welke reden moet dan datgene wat in de nacht levend is geworden, aan het licht treden? Wie hierover ook maar een beetje nadenkt, moet vanaf het eerste moment inzien, dat het licht niet alleen totaal overbodig is, maar ook schadelijk voor de dingen omdat zij eraan wennen en vervolgens kennelijk ongelukkig worden als ze het door een of ander toeval verliezen. Bovendien zeggen ze nog: wanneer de mensen totaal blind geboren zouden worden, dan hoefden zij zich ook nooit zorgen te maken over het verlies van het licht; want het is voor een oog dat aan het licht gewend is toch het grootste ongeluk om blind te worden. Daar brengen de tegenstanders weliswaar weer het volgende tegenin: in zo'n blinde, gelukkige toestand zou er dan toch helemaal geen verschil zijn tussen een mens en een poliep diep op de zeebodem. Als een mens namelijk geen dingen zou zien, zou hij zich ook nooit een of ander denkbeeld kunnen vormen. Bij gebrek aan denkbeelden zou zich dan echter een grote vraag voordoen, namelijk hoe het er dan met het denken voor mag staan bij gebrek aan alle begrippen en vormen. Over het verlies van het gezichtsvermogen ten gevolge van een ongeluk zeggen de verdedigers van het licht: als men het als een ongeluk wil beschouwen en dit mede als argument gebruikt tegen het licht, kan men dat immers ook doen met betrekking tot de andere zintuigen die niet van het licht afhankelijk zijn. Om daarom ieder ongeluk te voorkomen zou de mens zonder enig zintuig in de duisternis geboren moeten worden. Hoe zich dan het denken van een mens zonder zintuigen kan ontwikkelen, zou men het beste aan een steen kunnen vragen! Kijk, zeer wijze man, tussen zo'n wirwar van gedachten wordt ons grote gezelschap heen en weer geslingerd. Wij hopen vol vertrouwen dat jij deze knoop zult ontwarren.
[8] De verstandsvertegenwoordiger zegt: luister geachte vrienden, dit is een buitengewoon kritiek geval want hier heeft iedere partij het gelijk aan zijn kant. Omdat er volgens het inzicht van het heldere verstand maar één gelijk en geen twee gelijken bestaan, wordt het hier tamelijk moeilijk om tussen deze twee het juiste gelijk te bepalen. Dit zal alleen mogelijk zijn als we ons eigen individuele wezen binnen de perken houden; dus luister goed! We zullen hier grondregels opstellen en dan uit deze grondregels de juiste gevolgtrekking maken. Maar om dit te kunnen, moeten we eerst een niet-bestaan, een consumerend bestaan en een vrijdenkend bestaan vooropstellen. Een niet-bestaan heeft ook niets nodig; dus geen consumptie. Bij een slechts natuurlijk consumerend bestaan wordt ervan uitgegaan dat het alleen kan bestaan als de daarvoor benodigde consumptie aanwezig is. Een dergelijk bestaan heeft de gehele materie, die zowel in de nacht als in het licht kan bestaan. Omdat de mens echter een denkend wezen is dat voor zichzelf vrij kan beslissen, veronderstelt een dergelijk hoger bestaan ook een consumptie die met dit bestaan overeenkomt, waarbij de te consumeren stof niets anders kan zijn dan - het licht! Daarom heeft het niet-bestaan helemaal niets nodig; een enkel consumerend bestaan als een product van de nacht, heeft ook niets anders nodig dan de met zijn bestaan volkomen overeenstemmende kost; en een helder vrijdenkend bestaan heeft dan ook noodzakelijk die kost nodig, die het principe van zijn bestaan is. Zo is elk principe voldoende voor zijn product en moet daarvoor noodzakelijk aanwezig zijn. Dientengevolge ontstaat uit het niet-bestaan een niet-bestaan, uit het bestaan van de nacht een nachtelijk bestaan en uit het bestaan van het licht een bestaan dat met het licht verwant is. Naargelang de mens dan door middel van zijn zuivere verstand inziet dat hij noodzakelijkerwijs uit het licht afkomstig is, moet hij dan ook inzien dat het licht in dit opzicht een voor hem noodzakelijk substraat is. Voor zover hij zich echter slechts als een dierlijke consument beschouwt en voor zichzelf een hoger vrijdenkend leven kan ontkennen, en zich dan bovendien weer kan omvormen tot een embryo in het moederlichaam, heeft hij het licht niet nodig. Een niet-bestaan heeft noch het een noch het ander nodig. Kijk nu, beste vrienden, hiermee is de onomstotelijke noodzaak voor de aanwezigheid van het licht zo duidelijk mogelijk voor jullie ogen en oren uiteengezet.
[9] De aanvoerder zegt: luister wijze man, we hebben uit jouw uiteenzetting goed kunnen opmaken dat je een uitmuntend verstand bezit en weten nu precies waar we aan toe zijn. Er is echter nog één punt dat ons nog niet volledig duidelijk is. Het gaat namelijk om het volgende: waarom hebben op de hemellichamen al die talloze vegetatieve producten inclusief de soorten van het dierenrijk vóór alles het licht nodig voor hun vegetatie en hun dierlijke ontwikkeling? Het is alle natuurgeleerden maar al te goed bekend dat in een totaal lichtloze ruimte bijna geen vegetatie plaatsvindt en dat dieren in een totaal lichtloze ruimte heel vlug ziek worden en helemaal ten onder gaan. Toch schijnen ze volgens jouw uitspraak geen noodzakelijke lichtconsumenten te zijn, daar ze helemaal geen denkende wezens zijn en, volgens het resultaat van een grondig onderzoek, dat ook niet kunnen zijn. Deze bedenking maken we echt niet omdat we jouw heldere inzicht in twijfel zouden willen trekken, maar om onszelf voor iedere eventueel te verwachten valstrik te vrijwaren.
[10] De verstandspreses zegt: deze bedenking is me zeer welkom. We zullen haar meteen voor de rechterstoel van het zuivere verstand slepen; luister dus! Krachtens de noodzakelijke stomheid betreffende het eigen bestaan zouden deze dingen evenmin licht nodig hebben als het donkere middelpunt van een hemellichaam dat heeft. Omdat naast hen ook wij bestaan als producten van het licht, kunnen we toch onmogelijk de omgekeerde conclusie trekken, dat wij bestaan omwille van hun, evenmin als een mens kan zeggen: ik besta opdat dit huis door mij bewoond wordt en ik het verzorg. Het huis is er voor de mens maar niet de mens voor het huis. Als het licht ons dus heeft voortgebracht, dan moest het toch noodzakelijkerwijs eerst uit zichzelf die voer waarden scheppen, die voor ons lichtverwante bestaan noodzakelijk Daarom is voor de door jullie genoemde dingen het licht ook onontbeerlijk, opdat ze als consumptie kunnen dienen voor onze lichtverwante behoeften. Ik bedoel hier echter niet de consumptie van de dierlijke maag, die ook in een donkere ruimte kan worden verzadigd, maar de hogere consumptie van de geest, die zich alleen kan verzadigen aan begrippen en vormen die net als hijzelf uit het licht voortkomen. Een boom in het middelpunt van de aarde zal met al zijn vruchten de geest geen verzadiging bieden zolang hij niet zelf in het licht wordt gebracht en aan het licht verwant wordt. Kijk, mijn lieve vrienden, hiermee is jullie twijfelachtige kwestie opgelost. Mocht er voor jullie nog iets duister zijn, deel het dan heel openhartig mee.
[11] De aanvoerder zegt: geachte zeer wijze man, nadat je zeer juist jouw mening over het licht hebt uitgesproken, zul je mij zeker ook welwillend een vraag die jou zelf betreft toestaan. Deze vraag luidt: wat is dan wel de reden dat jij als zeer wijze lichtverdediger een woning in deze, geheel van het licht afgezonderde hoek hebt gekozen?
[12] De verstandsvertegenwoordiger zegt: de reden is wijzer dan jij kunt bevatten. Als we de dingen in het licht willen zien en zuiver belicht van elkaar willen onderscheiden, dan moeten we volgens de juiste wiskundige regels van de optiek, zelf niet in het licht gaan staan, maar op een plaats die voldoende in de schaduw ligt. Daardoor wordt ons gezichtsvermogen versterkt en zullen we de tegenoverliggende voorwerpen scherpomlijnd zien. Maar als je de ogen naar het licht toewendt, dan worden ze erdoor verblind en je zult de voorwerpen wazig en onduidelijk zien en steeds genoegen moeten nemen met hun schaduwzijde. En daarom ligt mijn woning wel van het lichtgevende voorwerp maar niet van het praktische licht afgewend. Daaruit kun je opmaken dat mijn woning niet afzijdig van het licht staat, maar wel naar het dienstbare licht goedberekend staat toegekeerd. Als je nog andere bezwaren vindt, zul je in mij altijd de onvermoeibare bereidwilligste man aantreffen, die je in alles wat maar in zijn vermogen ligt, tevreden zal stellen.
[13] De aanvoerder heeft nog een vraag aan de verstandspreses en zegt: ik zie nu weer hoe jij volgens de door jou goedberekende principes over alles denkt, spreekt en handelt. Daarom zou ik nog graag van jou willen vernemen, waarom jij je als verdediger van de lichtvoeding hebt gevestigd in zo'n onherbergzame streek, die voor de dierlijke maag evenmin als voor de geestelijke iets te bieden heeft. Is het niet erg jammer voor jou dat jij je niet in een rijkere streek hebt gevestigd, tot ware zegen van veel mensen die nog echt weinig verstand hebben? Daar zou je zelf meer voeding voor jouw geest vinden, waardoor je ook voor zwakke geesten een krachtige kost zou kunnen bereiden uit de veelheid van lichtstralen die jouw geest tegemoet komen.
[14] Mijn lieve vrienden, over deze vraag zal jullie dadelijk voldoende licht gegeven worden.
«« 25 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.