In het rijk van de duisternis van het ongeloof

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 29 / 101 »»
[1] Kijk, niet ver van ons vandaan beweegt weer iets; zien jullie het? Jullie zeggen: o ja, als onze ogen ons niet bedriegen, zijn het ditmaal twee bijzonder lange, magere en totaal tot op de botten weggeteerde mannelijke wezens. Jullie hebben gelijk; laten we ons daarom maar wat voortbewegen, dan zullen we hen spoedig hebben ingehaald. Kijk, daar zijn ze al. Nog merken ze niets van onze aanwezigheid en dat is voorlopig ook goed, want zo kunnen we hen afluisteren en horen wat ze met elkaar bespreken. We zullen ons aan deze twee ook niet laten zien, maar uiteindelijk slechts met een influistering zo op hun gevoel inwerken, dat de een of de ander mogelijkerwijs tot andere gedachten komt. Open dus jullie oren en luister, want zo dadelijk zullen ze over hun belangrijkste probleem met elkaar van gedachten gaan wisselen.
[2] A zegt: het vergaat jou, geachte vriend, dus ook al niet beter dan mij. Hoe lang verblijf jij al op deze plaats? B zegt: geachte vriend, naar mijn gevoel kunnen het nauwelijks enkele weken zijn; maar hoe lang ben jij al hier? A zegt: geachte vriend, naar mijn gevoel zeker wel zo'n twintig jaar. B zegt: het is mij totaal onbegrijpelijk hoe ik hier terecht ben gekomen; je kunt me geloven, want toen jij al een grijsaard was heb je mij als een actieve jongeman van zo'n twintig jaar nog heel goed gekend. Ik heb altijd geleefd zoals ik het volgens mijn inzichten voor rechtschapen en redelijk hield. Ik vervulde heel trouw mijn geestelijke ambt, en heb nooit, wat de bepalingen van de kerk betreft, ook maar één letter verzuimd. Ik preekte altijd volkomen in de geest van de alleenzaligmakende kerk. Zoveel als maar mogelijk was ondersteunde ik naar vermogen degenen die ik werkelijk als behoeftig beschouwde, dat wil zeggen die buiten hun schuld tot armoede vervallen waren. In het heilige misoffer gaf ik toch elke dag God de eer en ik kan me tot aan mijn laatste uur geen dag herinneren waarop ik het brevier zou hebben verwaarloosd. Ik voegde mij naar alle verordeningen van de kerkelijke overheid en zou in staat zijn geweest op leven en dood te vechten voor de rechten van de heilige kerk. Ik was streng in de biechtstoel en meen ook heel veel zielen voor de hemel te hebben gewonnen. Naar de geest van de leer van Christus heb ik de armen bedeeld, de hongerigen gespijzigd, de dorstigen gelaafd, de naakten gekleed en de gevangenen verlost, en daarom verwachtte ik na mijn sterven, vooral omdat ik me bovendien verzekerd had van een volle aflaat van zijne heiligheid de paus, heel zeker in de hemel te komen.
[3] Maar hoe het gesteld is met de door mij zo zeker verwachte hemel, dat zie jij hier even goed als ik! Weet je, beste vriend, ik heb heimelijk wel vaak gedacht maar nooit openlijk uitgesproken, dat het christendom inclusief' Christus niets anders is dan een gecultiveerd heidendom en heb daarom ook in Christus en de drie-eenheid weinig vertrouwen gehad. Daarom is het voor mij nu heel duidelijk hoezeer ik met mijn heimelijk wantrouwen gelijk had. Wel, wat zeg jij daarop?
[4] A zegt: ja, mijn beste, achtenswaardige vriend, wat moet ik daarop zeggen? Ik was geen priester maar leefde toch, men kan wel zeggen, bijna even streng, zoals mij de, vanzelfsprekend betere priesters dat onderwezen hebben. Ik had in zekere zin ook wel heel wat twijfels, maar ik dacht bij mezelf, het mag zijn zoals het is, ik leef heel rustig zoals de priesters het mij geleerd hebben; dat kan voor mij toch onmogelijk verkeerd zijn. Want ik dacht bij mezelf: is hun leer verkeerd en onzinnig, dan is dat hun verantwoording maar ik was mijn handen in onschuld! En mocht God werkelijk zo'n rechtvaardige rechter zijn, als alle priesters op de preekstoel over Hem hebben gepreekt, dan moet Hij mij belonen, vooropgesteld dat Hij werkelijk bestaat. Bestaat er echter geen God, dan is het toch zonder meer allemaal om het even hoe men leeft. Bestaat er een leven aan gene zijde., dan moet dit toch zeker overeenkomen met het al dan niet eerlijke karakter van de mens. Bestaat er geen leven na de lichamelijke dood, dan zal er zeker ook weinig van afhangen hoe iemand op aarde geleefd heeft. Daaruit kun je nu zien dat ik op aarde als een volkomen eerlijke, verstandige en steeds gehoorzame man heb geleefd. Nu ben ik al zo lang hier, en dit is nu de beloning!
[5] Niets dan een bijna ondoordringbare buitengewoon ijzige nacht, door geen nog zo droevige dag meer afgewisseld, geen voedsel behalve wat zanderig mos en dit alles moet stroken met de door jullie priesters vaak gepreekte liefde, barmhartigheid en rechtvaardigheid van God?! Ik denk er nu al meer dan twintig jaar over na of er een God bestaat of niet, en als ik eens iemand ontmoet en met hem over dit onderwerp spreek, dan weet tenslotte toch niemand iets meer dan ik. Daarom verbaast het mij des te meer dat jij als gewezen priester, die toch steeds voor het zogenaamde rijk Gods hebt gewerkt, met precies hetzelfde lot bedeeld bent als ik. Ik denk dat we allemaal met Christus voor de gek gehouden zijn, want het is me vaak raadselachtig voorgekomen dat een God zich heeft kunnen laten doden! De oude, wijze Hebreeërs kenden Christus zeker beter dan wij en wisten Hem dan ook als een Joodse piëtistische dweper naar behoren uit de weg te ruimen om Hem daarna heel netjes de vroeger gelukkige Romeinen als een gezouten premie in de schoot te werpen omdat zij hun koningsstad hadden verwoest. Zij bleven bij hun oude God die toch kennelijk een veel goddelijker aanzien had dan onze gekruisigde. Alleen moesten wij naderhand ten gevolge van die geniale Joodse streek de God aannemen, die het door hen meest versmade wezen was. Ik denk dat dit laatste wel begrijpelijk is, want zou Christus werkelijk iets te betekenen hebben, dan moest hier in deze, ik kan je zeggen, eindeloos grote wereldsfeer toch iemand iets reëels over Hem weten. Maar je kunt er duizenden ontmoeten, die allen als louter nuchtere en bescheiden mensen zijn te beschouwen, maar niet één weet ook maar iets van Hem af. Ik kan je zeggen: ik heb al mensen ontmoet die zich reeds een- tot tweeduizend jaar in deze streek bevinden en ook al helemaal aan het mos eten gewend zijn. Deze waren toch tegelijk met Christus op aarde, als er onder ons gezegd ooit een Christus bestaan heeft, en toch weten zij evenmin iets van Hem af als wij. Sommigen van hen beweren zelfs deze naam nooit te hebben gehoord. Kijk, dat zijn zo mijn ideeën die ik mij in de loop van mijn verblijf hier en zo nu en dan ook al tijdens mijn aardse leven mij heel heimelijk heb gevormd. Hoe bevallen ze jou?
[6] B zegt: gewaardeerde vriend, ik moet openlijk bekennen dat er voor jouw ideeën veel te zeggen valt. Aan de andere kant kan ik van de verstandige Joden, die de kennis van de ware God bezaten, toch weer niet volkomen als waarheid aannemen dat het hun erom te doen was, uit wraak tegen een grote natie zoals die van de Romeinen, hen met een quasi galgenaas als God op te schepen. Er waren juist in die tijd onder de Romeinen ook heel wijze mannen en het zou daarom niet erg verstandig geweest zijn, deze grote en wijze natie voor zo dom te houden dat ze haar geprezen en veelbezongen betekenisvolle goden voor zo'n erbarmelijke zouden hebben ingeruild.
[7] Daar je mij echter in dit opzicht jouw mening al hebt kenbaar gemaakt, wil ik jou ook openhartig vertellen wat ik tijdens mijn aardse leven zo vaak bij mezelf heb gedacht, en deze gedachte luidt als volgt: de Romeinen, met name de Romeinse priesterstand, hadden gaandeweg gemerkt dat het op den duur met al hun goden spaak zou lopen. Zodoende zochten zij langzamerhand voor het steeds zinnelijker geworden volk naar een meer aanschouwelijke mythe en ze deden het voorkomen alsof de opperste god Jupiter zich zeer over de mensheid had ontfermd. Omdat onder alle volksstammen de Joodse natie het verst van het echte godendom afstond, zou Jupiter zelf zijn neergedaald en in de gedaante van een jood het volk de waarheid over de juiste godenleer van Rome hebben geleerd. Zo'n leer was voor de joden een gruwel, vooral omdat hen in die tijd de Romeinen heel zwaar op de maag lagen. Zij deden dus alles om deze ware god Jupiter in menselijke gedaante verdacht te maken. Pilatus zou heel goed geweten hebben wie Christus werkelijk was; daarom heeft hij Hem ook zoveel mogelijk verdedigd. Omdat de Joden zich echter helemaal niet tot bedaren lieten brengen en Pilatus zelfs als mederebel bij de keizer dreigden aan te klagen, dacht Pilatus bij zichzelf: ik lever de Almachtige aan jullie uit; Hij zal zeker beter weten dan ik, wat Hij met zich zal laten doen. Deze heeft zich toen pro forma op Romeinse wijze door de Joden laten kruisigen, stond toen echter als Jupiter heel gemakkelijk weer uit de dood op en liet toen de hogepriesters te Rome berichten, wat zij nu te doen hadden. Voor deze priesters was dit koren op hun molen en ze onderwezen het volk dan ook zoals ze zich deze mythe met goedkeuring van de Romeinen in het jodenland hadden voorgesteld. Ze verzonnen er mettertijd nog een menigte martelaars bij, hebben misschien met goedkeuring van de keizers wel enkele echte of loze gruweldaden uitgevoerd, waarmee ze het domme volk bij dergelijke gelegenheden een heleboel wondertekenen op de mouw speldden. Zo ging het oude, reeds verwaterde heidendom onder hetzelfde pontificaat op ons over en wij zijn noodgedwongen onnozel genoeg geweest, zo'n echte kleinburgerlijke streek als klinkende munt aan te nemen. Daarvoor wordt ons nu volgens mij ook de rekening van ons nieuw gecreëerde heidendom gepresenteerd.
[8] A zegt: mijn gewaardeerde vriend, ik moet je openhartig bekennen dat kennelijk meer te zeggen is voor jouw mening dan voor de mijne. Alleen begrijp ik dan niet hoe men bij zo'n sluwe onderneming het nieuw gecreëerde heidendom op het jodendom heeft kunnen baseren. Naar mijn weten, voor zover mij uit het zogenaamde evangelie bekend is, beroept Christus zich uitsluitend op de zogenaamde profeten van de joden, daarom is het dan ook niet erg aannemelijk dat de trotse, wijze Romeinen zich van de religie van de voor hen zeer verachtelijke joden zouden hebben bediend voor het creëren van een rendabele religie. Verder moet ik je heel openlijk bekennen dat de absolute leer van Christus, op enkele onbeduidende wonderdwaasheden na, op zichzelf een hele menselijke, wijze leer is, die naar mijn mening helemaal niet voor de maar al te bekende Romeinse hebzucht deugt. Om die reden valt niet gemakkelijk te bewijzen dat ze een werk van de Romeinse priesterstand is, maar het is beslist wel een werk van de joden, want uit de geschiedenis weet men maar al te goed hoe de Romeinen zich tegen de opkomst van deze leer hebben verzet.
[9] B zegt: mijn geachte vriend, in dit opzicht ben je veel te weinig ingewijd in de geheime sluipwegen van liet priesterdom. Je hebt in de geschiedenis wel gelezen dat verschillende Romeinse keizers zich daadkrachtig tegen het invoeren van deze religie hebben verzet, maar noem mij ook eens een Romeinse pontifex die zich met name daartegen zou hebben verzet! Kijk, zo was de zaak fijn bekokstoofd en deze nieuw gecreëerde religie had nooit een betere ingang gevonden dan juist door de schijnbaar noodzakelijke wrede tegenwerking van de Romeinse keizers. Dat deze nieuw gecreëerde religie op het jodendom gebaseerd werd, heeft de volgende voor de hand liggende reden: omdat de Romeinse wijzen door hun veelzijdige veroveringen voldoende gelegenheid hadden om met veel religies bekend te raken, konden zij heel gemakkelijk tot de conclusie komen dat een nieuw te creëren religie op geen betere gebaseerd zou kunnen worden dan juist op deze joodse. Daarom hebben zij ook hun mens geworden Zeus om goede redenen in het Jodenland laten optreden, want zij wisten precies dat alle andere religies er nog slechter aan toe waren dan de hunne.
[10] A zegt: ja beste vriend, nu komt jouw zaak inderdaad in een heel ander licht te staan en ik kan er nu niet meer omheen, mij helemaal bij jouw mening aan te sluiten. Ja, ja, als het niet zo was, vanwaar kwam dan deze goud- en zilverzucht van het tegenwoordige roomse pontificaat? Desondanks moet ik hierbij toch nog bekennen dat de eigenlijke zuivere zedenleer van Christus, waar ze ook vandaan mag komen, boven alle kritiek verheven en goed is. Dat heeft mij ook nog het meest aan het christendom gebonden. Dat zich mettertijd menige zelfzuchtige parasiet op deze zuivere boom heeft vastgezet, dat, sta me toe, is ook onmiskenbaar; maar ik moet je zeggen, en dat idee komt juist bij me op: als ik mogelijkerwijs ooit ergens zo'n zuivere Christus zou ontmoeten, werkelijk, ik zou Hem onmogelijk vijandig gezind kunnen zijn!
[11] En B merkt op: ja, als Hij zou bestaan, dan denk ik er ook zo over; maar daar ligt nu juist de hond begraven.3 En A merkt op: weet je wat, laten we het graf van deze hond gaan zoeken, en hebben we het gevonden, dan hebben we toch op z'n minst een zinnebeeld van trouw gevonden! - Kijk, boven A wordt het al wat lichter, maar boven B nog lang niet. Omdat we hier niets meer te doen hebben, begeven we ons nu weer op pad.
«« 29 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.