In de eerste graad van de hel

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 38 / 101 »»
[1] Jullie zeggen: beste vriend, wij volgen dit paar zoals het voor ons uit gaat al geruime tijd even blind en stilzwijgend als deze nacht is, en kijk, er is nog nergens iets te zien van het morgenrood achter de bergen waarover de vrouw sprak. Waar is het dan? Zou de vrouw werkelijk haar man betogen hebben? Ik zeg jullie: heb nog even geduld, dan zullen jullie dit lofwaardige morgenrood nog vroeg genoeg te zien krijgen. Let maar op ons paar, hoe de vrouw steeds vrolijker, de man daarentegen steeds bedroefder en somberder wordt.
[2] Jullie vragen: waarom? Het antwoord ligt voor de hand: zij nadert het element waarnaar haar liefde uitgaat; daarom wordt ze ook blijmoediger. Maar bij hem is het tegenovergestelde het geval. Hij nadert een hem niet verwant element, wordt niet door zijn liefde getrokken maar veeleer door de liefde voor zijn vrouw in hem meegesleurd.
[3] Het vergaat hem bijna als de minnaar in de verhalen van de ouden, die over de liefde van de schone Sirenen gaan. Zolang de minnaar vanuit zijn sfeer de hem betoverende Sirene aanschouwde, was hij vol verrukking. Een omhelzing van zo'n geliefde leek hem het toppunt van geluk te zijn. Toen hij echter zijn geliefde naderde en deze hem in haar zachte armen sluitend naar beneden in haar element begon te trekken, ging de aanvankelijke fantastische bekoring verloren en kwamen hevige schrik en doodsangst daarvoor in de plaats.
[4] Kijk, precies zo gaat het ook hier. De man merkt dat het gaandeweg steeds duisterder wordt. Zo'n steeds ondoordringbaarder wordende nacht is niet zijn element, maar de vrouw voelt zich des te behaaglijker naar mate het donkerder wordt, omdat de meest volslagen duisternis het element van haar liefde en dus ook van haar leven is. Maar nu kunnen jullie reeds vanuit de verte een dof geraas horen, ongeveer als van een verafgelegen grote waterval.
[5] Jullie vragen wat dat betekent? Ik zeg jullie: niets anders dan dat we tamelijk dicht bij de grensrivier komen die we reeds leerden kennen bij ons bezoek aan de noordelijke streek. Daarom maar dapper er op af, dan zullen we de oever spoedig bereiken. Jullie vragen nu alweer naar het eerdergenoemde morgenrood achter de bergen, dat nog steeds niet te zien is. Heb nog maar wat geduld. Wanneer we de oever van de rivier bereikt hebben, waar we nu al heel dichtbij zijn, hetgeen jullie uit het steeds sterker wordende geraas kunnen opmaken, zal het morgenrood in de verte achter de bergen zeker te zien zijn. Let nu goed op en kijk goed naar de grond, want we hoeven nog maar enkele schreden te gaan, dan is de oever bereikt.
[6] Stop nu; we zijn al bij ons doel en kijk daar langs de rivier, daar ver op de achtergrond is een vrij sterke, rode gloed te zien, net als bij een verre grote brand. Maar let nu weer op het gesprek van ons paar. Zij zegt: wel mijn lieve echtgenoot, wat zeg je nu, had ik gelijk of niet? Kijk daar wat een prachtig morgenrood, en hier is de brede rivier. Wat zullen we nu doen om in die verlichte streek te komen? Kijk, we kunnen de rivier niet over maar we kunnen wel met de stroom mee langs deze oever lopen. Het wordt steeds lichter zoals je met eigen ogen kunt zien en mettertijd zullen we ook zeker de gehele lichte streek bereiken.
[7] De man zegt: mijn lieve zeer gewaardeerde vrouw, het lijkt me dat er met dit licht iets niet in de haak is. Wat die rode gloed betreft, die lijkt met een echt morgenrood absoluut geen verwantschap te hebben. In mijn ogen lijkt ze niet op een gloed die van de zon afkomstig is, maar veelmeer op die van een brandende stad achter de bergen. Of daar een stad in brand staat wil ik nog betwijfelen, maar dat er brand is, dat staat zeker buiten kijf. Ik wil daarom ook zover met je meegaan totdat we van dit vuur een tamelijk sterk licht krijgen, maar verder zal ik niet gaan. Want men kan toch niet weten waar het vandaan komt, en daarom is het altijd verstandiger om er ver vandaan te blijven, want een mens kan beter uit de buurt blijven van de dingen die hij niet kent en die helemaal niet aan zijn natuur verwant zijn.
[8] Zij zegt: nee maar, wat praat jij toch een onzin! Nu ziet men pas hoe dom je eigenlijk bent; maar waardoor komt dat? Ik zeg je, enkel en alleen doordat jij je op aarde ten eerste maar weinig hebt bekommerd om de eigenlijke uitwerkingen van de oerkrachten van de natuur, waardoor je nu dan ook niet goed in staat bent dergelijke verschijnselen te verklaren. Ten tweede ben je nog veel te kort hier en heb je nog veel te weinig gelegenheid gehad om zulke verschijnselen te observeren en je daarover te laten onderrichten door de wijzen van deze streek. Maar kijk, daar langs de oever komen zojuist twee mannen aanlopen. Laten we hen tegemoet gaan; ik ben ervan overtuigd dat je er veel profijt van zult hebben als je met hen een gesprek zult beginnen. De man zegt: ja, lieve vrouw, ik was toch altijd al een grote vriend van mannen die veel kennis bezaten; waarom zou ik dat dan nu niet zijn?
[9] Maar nu zeg ik jullie: let vooral goed op. De man begroet de grotere en imposantere zeer hoffelijk. Deze maakt een koele buiging en vraagt aan de man van de vrouw: wat heeft jullie, nachtgespuis, de weg uit het duister naar die domeinen van het licht gewezen?
[10] De man zegt: zeer achtenswaardige vriend, ik ben pas enkele dagen geleden hier in deze diepe nacht aangekomen, maar mijn vrouw bevindt zich reeds zo'n zes jaar in deze streek. Zij wist van deze lichtdomeinen af; ik wist niets maar voelde slechts een grote drang naar licht zodat me dus niets anders overbleef dan me als geheel onervaren persoon door mijn meer ervaren vrouw naar hier te laten leiden. Daarom zult u mij, achtenswaardige vriend, dit toch niet als een fout willen aanrekenen? Heeft iemand met deze stap verkeerd gehandeld, dan was het kennelijk alleen mijn vrouw.
[11] De vreemdeling zegt: en zoiets durf jij als man hier te bekennen? Werkelijk, je lijkt me ook niet veel bijzonders te zijn, want mannen die de leiding van hun vrouw nodig hebben, staan bij ons in hetzelfde aanzien als de apen. Hierop wendt de vreemdeling zich tot de vrouw en zegt tegen haar: is dat werkelijk uw werk geweest, mijn allerbeminnelijkste, liefste dame? Zij zegt: o achtenswaardige vriend, ik moet helaas tot mijn schande bekennen dat deze, mijn overigens echt lieve man, zeker liever honderd en nog eens honderd jaar uit louter domme en onbenullige liefde voor de u welbekende Joodse filosoof in de dichtste duisternis mos en dor gras zou willen eten, dan dat hij de weg van het licht zou willen bewandelen, hetgeen hem niet alleen door mij, maar ook door de bijzonder wijze u welbekende geleerde die zich Melanchthon noemt, is aangeraden.
[12] De vreemdeling zegt: o zeer achtenswaardige, beminnelijke dame, ik heb werkelijk oprecht medelijden met u, maar daarentegen bewonder ik toch ook weer uw sterke innerlijke kracht waarmee u zo onvermoeibaar bezig bent om zo'n onhandige man op het rechte pad te brengen. Allerliefste achtenswaardige dame, u moet mij maar niet kwalijk nemen dat ik, wanneer ik in dit verlichte en steeds helderder wordende tijdperk ook maar iets hoor over de oude christelijk-joodse filosofie, van louter ergernis uit mijn vel zou kunnen springen. Ja, deze komt me nog veel dommer en onnozeler voor dan wanneer iemand zich zou voornemen om trouw te blijven aan een vreselijk ouderwetse, meer dan duizend jaar oude klederdracht, terwijl de hele wereld rondom hem reeds lang de grotere voordelen van de nieuwe kleding heeft ingezien en deze dus ook zonder meer heeft geaccepteerd.
[13] Nu wendt de vreemdeling zich tot de man en zegt tegen hem: is het echt waar, wat jouw werkelijk zeer verstandige vrouw over je heeft gezegd?
[14] Kijk, de man is wat verbouwereerd en weet niet onmiddellijk wat hij deze man, die hem zeer geleerd voorkomt, moet antwoorden. Christus wil hij niet loslaten, en iets over Hem zeggen lijkt hem in het bijzijn van deze hem zeer machtig en geleerd voorkomende man niet erg raadzaam. Daarom zwijgt hij.
[15] Maar de geleerde vreemdeling wendt zich opnieuw tot hem en zegt: ja mijn beste vriend, als het met jou zo is gesteld, dan kom je volgens mij aan de kost zonder te betalen. Begrijp je me? De man zegt: nee, ik begrijp niet wat je bedoelt. De vreemdeling zegt: dat verbaast me nu niet meer. Wat dat `zonder te betalen' betreft, was het reeds bij de oude wijze Romeinen en Grieken gebruikelijk dat men gekken en dwazen overal gratis de kost gaf. Zelfs in deze tijd verleent men mannen zoals jij kosteloos het eervolle gekkendiploma, waarmee ze dan gemakkelijk in een goed ingericht gekkenhuis kunnen worden opgenomen. Dat zal jou toch zeker niet onbekend zijn, want naar ik weet was jij op aarde toch vertrouwd met bestuurlijke en staatkundige zaken. Begrijp je nu wat ik bedoel?
[16] De man zegt: helaas moet ik het wel begrijpen, maar sta mij nu ook toe jou een vraag te stellen. Wie geeft jou met al je geleerdheid eigenlijk het recht om mij, nadat ik jou toch bijzonder hoffelijk tegemoet kwam, zo grof te behandelen, zoals op aarde een vreselijk pedante schoolmeester dat met een domme armlastige leerling doet? De vreemdeling zegt: luister beste vriend, dat ik je wat bars bejegende was slechts een bijzondere onderscheiding van mijn kant, die je uitsluitend aan jouw degelijke vrouw te danken hebt. Anders had ik zo'n domme Christuslummel heel anders bejegend, en zo'n bejegening zou jou zeker voor eeuwig het verlangen naar een lichte streek hebben ontnomen. Maar wanneer je voor rede vatbaar bent, de zijde van je vrouw kiest en me de verzekering kunt geven dat je spijt hebt van je oude wereldse domheid, waardoor je eigenlijk in deze duisternis beland bent, dan zal ik jou (begrijp wel, enkel omwille van je vrouw) in de buurt van gindse lichte plaats naar een onderwijsinstelling brengen waar je, als je niet al te traag van begrip bent, tot een beter inzicht zult komen.
[17] De man zegt heel deemoedig en verbluft: beste geachte vriend, als dat zo is dan vraag ik jou me daarheen te brengen. Op aarde behoorde ik als student toch altijd tot de besten en zal in jouw school zeker ook niet de slechtste zijn.
[18] De vreemdeling zegt: goed, ik zal je aannemen maar denk er om, met slechte resultaten zul je het hoge college weer meteen moeten verlaten en teruggestuurd worden naar je oorspronkelijke nacht. Maar ben je een uitstekende student dan zal jou een rechtvaardige onderscheiding ook niet worden onthouden. Maar wat jouw oude christelijk-joodse filosofie betreft, raad ik je bij voorbaat aan om er in de hogeschool niet veel over te spreken, anders loop je het gevaar ronduit te worden uitgelachen. Zoiets is een ongunstig teken, want dwepers zijn niet geschikt voor de studie van serieuze, hoge wetenschappen; daarvoor kan men slechts nuchtere en beheerste denkers gebruiken.
[19] Nu valt de vrouw voor de geleerde op haar knieƫn en dankt hem al vooraf met de meest vleiende woorden voor zo'n buitengewone gunst. En de geleerde geeft haar ten antwoord: ja, ja, mijn geachte liefste dame, u bent de enige van de duizenden, ja miljoenen bewoners van deze nachtelijke streek aan wie hij dat te danken heeft. Volg mij dus maar!
[20] Kijk, de vrouw grijpt de arm van haar man, volgt de geleerde en zegt onder het lopen tegen hem: wel, wat zeg je nu? Ik hoop dat je nu toch inziet dat de verhoudingen hier heel anders liggen dan jij op aarde gedroomd hebt. De man zegt: lieve vrouw, dat is een duidelijke zaak, maar of deze verhoudingen goed en nuttig zijn, zal de toekomst leren. Onder ons gezegd, mij komt de hele geschiedenis nog altijd heel bedenkelijk voor, maar zoals gezegd, de tijd zal uitwijzen wat ervan terechtkomt.
[21] In een tekst van de eerbiedwaardige apostel Paulus staat: `Onderzoek alles en behoud het goede'. Dat zal ik ook hier doen, maar diep in mijn hart denk ik dat van deze eigenaardige beproeving helemaal niets of toch maar bitter weinig goeds te verwachten is. Dit steeds feller wordende licht, dat me voorkomt alsof men steeds dichter een stad nadert die in lichterlaaie staat, lijkt me namelijk voor het belichten van het goede absoluut niet geschikt te zijn. Maar zoals gezegd, het komt allemaal slechts op de proef aan. Kijk maar eens wat verder langs deze rivier; daar ver op de achtergrond wordt hij bijna gloeiend en het lijkt alsof de golven zich in een gloeiende nevel oplossen. Het is alsof we een vuurzee naderen, die deze rivier opschrokt.
[22] De vrouw zegt: ja mijn lieve man, hier is het zaak de werkende krachten tot in hun diepste wezen te leren kennen en dat geeft wel een wat grootser aanblik dan wanneer men op aarde een armzalige student ziet, die bij het treurige licht van een schemerlampje een Romeinse schrijver bestudeert.
[23] Kijk, hier is een boot aan de oever vastgelegd. De bootsman zegt: als jullie me willen volgen, je grootste geluk tegemoet, stap dan in deze boot waarmee we stroomafwaarts varen naar de verheven contreien van het licht.
[24] De vrouw stapt heel vlug in de boot, maar de man krabt zich bedenkelijk achter de oren en weet niet wat hij moet doen. Om echter niet alleen achter te blijven en ook in zekere zin fatsoenshalve stapt hij in de boot. Nu wordt de boot losgemaakt en zie eens hoe hij als een pijl uit de boog stroomafwaarts wegschiet. Maar nu gaan wij ook snel, want zo vlug als dit vaartuig is, zijn ook wij en als het nodig is ook nog wat vlugger.
[25] Nu hebben we de hoot reeds bereikt. Kijk hoe het water er onder steeds meer begint te gloeien tot daar, waar de rivier in een bergspleet uitmondt. Laten we daarom vlug een voorsprong tot over dit gebergte nemen en onze boot bij de monding van de rivier opwachten. Schrik maar niet want ook hier zijn wij onschendbaar; ons zullen al deze verschrikkingen die jullie daar zullen zien, niet deren.
[26] Kijk, we zijn er al. Jullie schrikken nu omdat jullie de rivier als een brede gloeiende waterval in een verschrikkelijke, onafzienbare diepe vlammenzee donderend naar beneden zien storten en jullie vragen wat dit dan wel betekent.
[27] Ik zeg jullie: dit is de eerdergenoemde `hogeschool', waarin onze arme man de fundamentele werking van de oerkrachten leert kennen, of beter gezegd: dit is de eerste graad van de hel!
[28] Maar kijk nu weer naar de rivier; zojuist komt onze boot aan. De man staat handenwringend met zijn armen omhoog en wil uit het bootje springen, maar de vrouw slaat haar armen om hem heen, houdt hem vast en kijk, nu stort de boot met het viertal omlaag rechtstreeks de hogeschool binnen!
[29] Jullie vragen: moeten wij daar soms ook nog in afdalen? Ik zeg en zei immers toch al van tevoren dat jullie de hele ontwikkeling tot aan het einde mee moeten aanzien, omdat jullie anders maar de helft zouden weten van hetgeen de binding van zo'n dubbele liefde in een hart wil zeggen. Wees maar niet bevreesd voor deze vlammen, want ze zijn slechts een verschijningsvorm van het helse. Ter plekke echter zal alles er weer heel anders uitzien. Volg me dus zonder angst!
«« 38 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.