Praktisch onderricht in de naastenliefde voor de leerlingen in het hiernamaals

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 105 / 127 »»
[1] Jullie weten dat met enkel theoretische kennis en geloof nergens iets tot stand komt. Wat baat het iemand, als hij zijn hoofd met duizend nog zulke juiste theorieën heeft volgestopt? Wat baat het iemand, als hij alles wat in het boek des levens geschreven staat, voor absoluut waar houdt? Daar heeft men evenveel aan als wanneer men zich letterlijk de gehele muziektheorie zou hebben eigengemaakt en dan zou denken dat men, als men deze theorie in praktijk zou brengen, werkelijk de voortreffelijkste composities tot stand zou kunnen brengen of op z'n minst een prominent virtuoos op een of ander instrument zou kunnen zijn. Vraag: zal men met al deze grondige theoretische kennis, maar zonder enige praktische vaardigheid, in staat zijn om een of ander waardevol stuk te componeren? Of zal men zelfs de eenvoudigste maat van een compositie zo maar kunnen zingen of op een muziekinstrument kunnen spelen? Zeker niet, want zonder praktische oefening heeft men niets aan alle theorie.
[2] Het is hetzelfde als wanneer er een dwaze vader zou zijn, die weliswaar zijn kind goed zou verzorgen en zijn verstand ontwikkelen, maar steeds zijn voeten aan elkaar gebonden zou houden. Vraag: zal dat kind kunnen lopen als het anderen ziet lopen en als het alle manieren van lopen en alle voetbewegingen van een Spaanse dansleraar theoretisch zou hebben leren kennen? De eerste stap die het waagt, zal al zo onzeker uitvallen dat het enkel theoretisch opgeleide kind meteen op de grond zal liggen.
[3] Hiermee is meer dan duidelijk aangetoond dat zonder praktijk het weten alleen nergens toe dient! Het is als een brandende kroonluchter in een lege zaal, welks licht alleen voor zichzelf brandt, maar niemand ten goede komt. Daarom is de daadwerkelijke uitoefening van hetgeen men heeft geleerd en wat men weet, onweerlegbaar de hoofdzaak. Aangezien het in het rijk van de zuiverste geesten altijd voornamelijk op het doen aankomt, en het handelen volgens de naastenliefde het voornaamste principe van al het geestelijke werken is, wordt juist dit gebod van de naastenliefde hier ook meer daadwerkelijk dan theoretisch geleerd.
[4] Maar hoe? Deze, zoals jullie zien, reeds volwassen leerlingen worden bij allerlei gelegenheden door de al meer volmaaktere geesten meegenomen en moeten vooral bij de nieuwkomers vanaf de aarde de ware naasten, de wat mindere naasten en dan ook de overigen leren onderscheiden. Zij moeten begrijpen, hoe zij zich ten opzichte van de naasten, de wat mindere naasten en de overigen behoren te gedragen.
[5] Zoals bekend, is het gevoel van medelijden op jeugdige leeftijd groter dan op krachtige, mannelijke leeftijd. Daardoor komt het ook dat deze leerlingen iedereen die zij tegenkomen met diep medelijden en grote barmhartigheid opnemen.
[6] Zij zouden iedereen meteen de hemel willen binnenschuiven omdat ze nog niet uit ervaring hebben geleerd dat de hemel alleen voor de waarachtige naasten een bijzondere zaligheid is, maar voor de mindere naasten en de overigen een grote, zelfs allergrootste kwelling. Bij deze gelegenheden leren ze dus eerst volkomen inzien dat de eigenlijke naastenliefde hieruit bestaat, dat men ieder wezen zijn vrijheid moet laten en men hem datgene moet geven waarnaar zijn hart uitgaat.
[7] Wanneer men namelijk voor iemand iets anders wil doen dan hetgeen zijn liefde verlangt, bewijst men hem geen liefdedienst. Als iemand zijn buurman om een jas vraagt en de buurman geeft hem in plaats daarvan een brood, zal de vrager daarmee dan tevreden zijn? Zeker niet, want hij heeft alleen een jas, maar geen brood gevraagd.
[8] Wanneer iemand bij een familie komt en om de hand van een dochter vraagt, zal hij dan tevreden zijn en als men hem, in plaats van een bruid, een mand vol zout geeft? Als iemand voor zaken naar een in het noorden gelegen plaats zou willen reizen, maar een vriend neemt hem in zijn rijtuig mee naar het zuiden, zal de zakenman daarmee dan geholpen zijn?
[9] Daarom moeten de geesten, voordat zij hun naastenliefde in praktijk willen brengen, eerst de geaardheid van de liefde der geesten die naar hen toe geleid worden, doorgronden. Precies overeenkomend met de geaardheid van deze liefde moet er dan ook worden gehandeld.
[10] Wie in de hel wil, moet daarheen worden geleid, want zo is zijn liefde, zonder welke er voor hem geen leven is. En wie in de hemel wil, moet de nodige leiding krijgen, waarmee hij dan op de juiste weg gelouterd en volkomen bekwaam in de hemel komt en daar als een waarachtig geheiligd burger bestaan kan.
[11] Maar het is ook niet voldoende om geesten naar een en dezelfde hemel te brengen, want de hemel moet heel nauwkeurig overeenstemmen met de liefde van een geest. In elke andere hemel zal de hemelburger zich niet thuis voelen; het zal hem daarin vergaan als een vis op het droge.
[12] Want de geaardheid van de liefde van ieder mens is diens eigen karakteristieke levenselement. Vindt hij dit niet, dan is het spoedig met zijn leven gedaan. Daarom moet de naastenliefde in het rijk der zuivere geesten ook uiterst nauwkeurig en goed gelouterd en gevormd worden, voordat deze geesten echt in staat zijn om de nieuwkomers, evenals degenen die zich reeds langer in het geestenrijk bevinden, werkelijk bezielend en verlevendigend in de goddelijke ordening op te nemen.
[13] De ontwikkeling van deze naastenliefde en haar loutering bestaat dus uit het doorvorsen en onderkennen van de geaardheid van de liefde in de geesten, om daarmee dan ook de wegen van de goddelijke ordening te herkennen en te begrijpen langs welke wegen en op welke manier deze geesten geleid moeten worden.
[14] Geen enkele geest mag ook maar enig geweld worden aangedaan. Zijn vrije wil gepaard aan zijn inzicht, bepaalt de weg, en de liefde van de geest bepaalt de wijze waarop hij op de weg begeleid moet worden.
[15] Wanneer geesten op de plaats komen waar hun liefde naar uitgaat en daar boosaardig optreden, dan pas wordt het tijd, maar alleen naar de aard van hun boosheid, straffend op te treden.
[16] Welnu, in alles wat de naastenliefde betreft, worden onze leerlingen heel nauwgezet praktijkgericht onderwezen. Hebben zij daarin een zekere vaardigheid verkregen, dan wordt het onderricht afgesloten met de inwijding. Daarna worden zij op een nauwkeurig vastgestelde, aan de omstandigheden aangepaste periode aan de op aarde levende mensen als beschermgeesten toegewezen, vooral om hun de gelegenheid te geven te kunnen oefenen in het ware geduld van de Heer. Jullie zullen nauwelijks kunnen geloven hoe moeilijk het voor zo'n hemels opgeleide geest is, om met de halsstarrige mensen van deze aarde zo uiterst toegeeflijk om te gaan, dat zij nooit merken dat ze door zo'n beschermgeest op al hun wegen begeleid en volgens hun eigenliefde geleid worden.
[17] Waarlijk, het is geen kleinigheid wanneer men met alle macht en kracht is toegerust en dan als beginneling geen vuur van de hemel mag afroepen, maar in het bewustzijn van eigen macht en kracht voortdurend moet toezien hoe de aan hem toevertrouwde mens zich in allerlei kwaad van de wereld begeeft en de Heer steeds meer vergeet.
[18] Een kindermeisje heeft met een vlegelachtig, ondeugend kind werkelijk een hemel vergeleken bij de opgave van een beschermgeest die aan het begin van zijn missie staat. Hoeveel tranen moeten zij vergieten, want hun hele invloed mag enkel en alleen bestaan uit een uiterst zacht fluisteren in het geweten of bij buitengewone gelegenheden hoogstens uit het voorkomen van bepaalde ongelukken, die voor de stervelingen op aarde door de hel worden bewerkstelligd. In alle overige gevallen mogen zij niet ingrijpen.
[19] Maar stellen jullie je nu eens het vaak bittere lot van een zogenaamde huisleraar of hofmeester voor, als hij van die ruwe vlegels van kinderen krijgt om op te voeden. Is het dan niet beter om een houthakker te zijn? Zeker, want het hout laat zich hakken en splijten naar de wil van de houthakker, maar een onbehouwen kind spot met de wil van zijn meester. Toch is deze toestand nauwelijks een flauwe afspiegeling vergeleken bij die van een beschermgeest, wiens beschermeling een vrek, dief, rover, moordenaar, speler, hoer of echtbreker is. Want de beschermgeest moet hun gruweldaden steeds lijdzaam aanzien, en hij mag, ondanks al zijn macht toch absoluut niet ingrijpen. En als er al bij sommige gelegenheden een ingreep geoorloofd is, dan moet deze toch zo verstandig worden uitgevoerd dat de beschermeling daardoor niet in het geringste in de vrijheidssfeer van zijn wil gehinderd wordt, maar dat hoogstens de daadwerkelijke uitvoering van die wil beïnvloed wordt.
[20] Kijk, dat is dus de tweede praktische taak waarin onze gewijde leerlingen zich in de naastenliefde, maar vooral in het geduld van de Heer moeten oefenen. Wat er verder na deze geduldoefening met hen gebeurt, zal het vervolg laten zien.
«« 105 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.