Het echte bouwen - ontwikkeling van hetgeen in jullie is

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 12 / 127 »»
[1] Kijk nu, de wereld bevindt zich onder onze voeten; laten we proberen er een beetje op rond te lopen. Jullie verwonderen je er nu echt over dat deze wereld jullie zo goed draagt en jullie zien prachtige landerijen en veel beboste bergen. Rondom zien jullie overal prachtige velden, akkers en tuinen met allerlei verschillende woonhuizen. Jullie zeggen: maar zoiets hebben wij toch niet gedacht.
[2] Maar ik zeg jullie: strikt genomen is dat ook niet nodig, want hebben jullie met de kracht in je de tegenkracht aangetrokken, die eigenlijk de basis van de kracht in je is, dan geeft die aangetrokken tegenkracht toch zondermeer datgene wat ze in zich heeft. Want jullie kracht stemt in al haar delen met haar tegenkracht overeen.
[3] Door de werking van de tegenkracht, die jullie in jezelf hebben aangetrokken, worden de delen van de kracht in jullie echter ontwikkeld en zo is de daad van deze schijnbare schepping uit jullie niets anders dan een ontplooiing van hetgeen in jullie is.
[4] Jullie kunnen daarom ook niet naar eigen believen een wereld scheppen maar slechts die tevoorschijn roepen, welke van oorsprong in jullie aanwezig is. Er hoeven ook niet alle delen van zo'n wereld door jullie te worden gedacht. Is de wereld gedacht en jullie liefde volkomen ontwikkeld, dan kan ze zich onmogelijk anders presenteren dan zoals ze oorspronkelijk door de Heer is opgebouwd.
[5] Jullie zijn derhalve niet werkelijk scheppers van deze wereld, want een schepsel kan nooit het scheppingsrecht verkrijgen, maar wel het vermogen om het geschapene, dat onbegrensd in jullie voorhanden is, uit jezelf op te roepen op de jullie nu duidelijk gemaakte wijze; dat ligt in het vermogen van elke volmaakte geest. Onvolmaakte geesten hebben weliswaar ook een dergelijk vermogen in zich, maar omdat ze geen standvastigheid hebben, kunnen zij datgene wat in hen aanwezig is, niet oproepen. Een onvolmaakte geest is een wisselvallige geest; hij is een weerhaan en een rietstengel die door de wind heen en weer wordt bewogen. Hij is tevens een dwaze bouwmeester die zijn huis op losse grond bouwt. Daarom kan een onvolmaakte geest ook niets anders dan kortstondige beelden tevoorschijn roepen die lijken op de vluchtige beelden zoals jullie die zien wanneer je 's nachts je ogen sluit. Dan zien jullie een chaotische wirwar en te midden van deze wirwar allerlei vertekende beelden die zich vluchtig ontwikkelen en even vluchtig weer vergaan.
[6] Maar zo is het niet bij een volmaakte geest, die vast in zijn centrum staat. Wat hij tevoorschijn roept, roept hij volgens de ordening van de Heer op; hij roept niet iets ongeschapens, dus een loze fantasie, maar een oergeschapen ding op.
[7] Kijk, zo staan de zaken, maar wij bevinden ons nu op deze wereld die jullie uit jezelf tevoorschijn hebben geroepen en we zullen er nu wat rondlopen en hem bekijken.
[8] Daar voor ons ligt een grote tuin met in het midden een prachtig gebouw; daar zullen we naartoe gaan; volg me dus.
[9] Kijk, daar is de tuinpoort al. Zoals ik zie, zijn jullie wel heel prachtlievende bouwmeesters, want de tuinmuur bestaat uit louter edelstenen en de poort uit zuiver goud. Kijk daar eens: de tuinpaden zijn allemaal bestrooid met zand dat met goud en zilver vermengd is en de vruchtperken van de tuin zijn heel sierlijk omgeven door kleine gouden omheiningen, waarvan de sluitingen zonder uitzondering met prachtige, veelsoortige edelstenen bezet zijn. Nee, werkelijk, dat noem ik toch verkwistend gebouwd! Zelfs de in mooie rijen geplaatste fruitbomen zijn door zilveren hekken omgeven, terwijl in het midden van elk perk een kleine fontein is aangebracht, waaruit het water in de meest veelsoortige vormen omhoog spuit. Omdat de wegen zo prachtig zijn aangelegd, moeten we toch maar wat verder de tuin in wandelen.
[10] De wegen zijn, zoals ik merk, zelfs net als ligbanken van onderen opgevuld. Ja, men ziet een steeds grotere verkwisting in jullie bouwkunst. We hebben nu al een flink stuk in de tuin afgelegd, maar het hoofdgebouw lijkt nog heel ver op de achtergrond te staan.
[11] Maar hier vooraan ontdek ik zojuist een uitgestrekte zuilengalerij. De zuilen bestaan uit louter geslepen diamanten, de prachtige bogen boven de zuilen uit louter robijnen, het gedeelte dat boven langs de bogen loopt uit blinkend goud, de galerij uit het zuiverste doorzichtige goud en de spangen van de galerij uit het fijnste witte goud. Dat noem ik nog eens pracht! En onder de gang die gelijkvloers tussen de zuilen ligt, zie ik zoiets als een kanaal waar de mooiste bruggen overheen lopen. Kijk daar eens: aan de overkant van het kanaal ligt een bijzonder groot, open plein. De bodem van dit plein is een vlakte die uit het fijnste doorzichtige goud bestaat. Daar, al dicht bij het prachtige gebouw zie ik tot aan de hemel reikende zuilen van wit gesteente en op de top van elke zuil wappert een grote driekleurige wit, rood, groene vlag.
[12] Werkelijk, hoe beter men jullie bouwwerk bekijkt, des te grootser, gedurfder en verhevener het wordt. Het eigenlijke woonhuis op de achtergrond heeft een voorgevel die bijna een mijl breed is en het bestaat uit drie verdiepingen. Op het oog heeft elke verdieping een afmeting van zo'n zeshonderdzesenzestig el; dat is het getal van de mens. De ramen zijn hoog en breed. De toegangspoort is enorm hoog en breed en is vervaardigd van het zuiverste goud. En uit de ramen, waarvan de voorgevel er eveneens 666 telt, straalt uit de onderste rij een wit, uit de middelste een groen en uit de bovenste rij een rood licht. Het dak van dit enorme gebouw vormt één enkele kolossale piramide. Er ontbreken slechts in deze hele tuin en in dit gebouw de bewoners. Waar hebben jullie die dan gelaten toen jullie dit heerlijke gebouw hebben opgetrokken?
[13] Jullie zeggen nu: lieve vriend en broeder, je bent weliswaar een grote lieveling van de Heer, maar het lijkt erop dat je ons nu toch een beetje bij de neus neemt. Want van zo'n onmetelijke rijke pracht hebben we zelfs nog nooit gedroomd, laat staan dat wij de bouwmeesters van zo'n oneindig mooi, rijk en schitterend werk zouden zijn. Als wij zoiets gebouwd zouden hebben, dan moesten we daar toch ook bij zijn geweest. Maar daarvan kunnen wij ons, zelfs in de verste verte, ook maar iets herinneren. Met betrekking tot de bewoners, die dit onbeschrijfelijk mooie paleis eventueel zouden bewonen, hebben we dan ook een groot probleem.
[14] Mijn lieve vrienden en broeders, hierover denken jullie onjuist. Jullie hebben dit werk weliswaar niet gebouwd, evenmin als deze hele wereld, maar jullie hebben dit prachtige woonhuis samen met deze wereld vanuit jezelf tevoorschijn geroepen en dat wil toch ook heel wat zeggen. Jullie zeggen toch ook vaak onder elkaar: dit of dat was voor mij opbouwend. Wat wilden jullie daarmee zeggen? Ik zeg jullie, niets anders dan: het een en ander heeft vanuit mijn diepste wezen een kracht opgewekt die mij op de een of andere manier deed opleven. Dit opleven ontwikkelde zich in mij tot een verheven geestelijke vorm en door deze vorm zag ik in dat de Heer overal de allergrootste liefde en wijsheid Zelf is! Door dit inzicht ontbrandde mijn hart en daarin aanbad ik God in geest en waarheid.
[15] Dat is dan het echte opbouwen. En kijk nu, hier hebben we immers een vorm van dit opbouwen voor ons. In jezelf hebben jullie je opgebouwd; dit opbouwen groeide uit tot een vorm en jullie zien in deze vorm de oneindige macht en kracht van de goddelijke liefde en wijsheid en dat is iets als een hoogste verwondering, die altijd aan de liefde voorafgaat. Waarom dan? Wie van jullie is ooit op een vrouw verliefd geworden vóór hij haar gezien en bewonderd had?
[16] Kijk, dat is ook hier het geval. Wie zou God nu kunnen liefhebben als hij Hem niet van tevoren zou kennen? Het kennen gaat dus noodgedwongen aan de liefde vooraf! Maar hoe kan de mens God kennen?
[17] Als de mens Gods woord hoort en Zijn werken aanschouwt, wordt daardoor de gedachte aan God in de mens opgeroepen. Is de gedachte eenmaal opgeroepen, dan moet de mens deze ook niet meer loslaten, maar haar steeds steviger vasthouden. Dit steeds steviger vasthouden is het geloof. Wanneer de mens nu door dit vaste geloof, dus door het steeds meer fixeren van de gods- gedachte in zichzelf, God zelf tot een levendig gevoel heeft gemaakt, dan betreedt hij met zijn voeten Gods wereld in zichzelf. Hij aanschouwt in deze wereld het ene wonder na het andere.
[18] Dit aanschouwen is de groeiende herkenning van God. Maar deze wonderbaarlijke wereld is nog zonder wezens; het prachtige gebouw heeft nog geen bewoners. Maar kijk, daar in het midden van het gebouw dat nu voor ons staat, is een offeraltaar opgericht en op het offeraltaar is een heleboel vers hout gelegd. We zullen het aansteken en dan zal meteen duidelijk worden of deze wereld onbewoond is. Maar waar zullen we het hout mee aansteken?
[19] Ik zeg jullie: de heel merkwaardige aansteker ligt eveneens in jullie hart; hij heet liefde! Deze zullen we naar het altaar dragen en jullie zullen je er dan weldra van overtuigen dat niet slechts de zuivere gedachten van God, maar ook levende wezens in de mens wonen. Wat zou het ook voor nut hebben wanneer iemand zegt: ziehier mijn broeders, ziedaar mijn zusters, wanneer hij deze echter niet zou liefhebben? Heeft hij hen echter lief, dan toch zeker niet buiten, maar in zijn hart! Zodoende bevinden ze zich dan ook niet ergens buiten hem, maar in de liefde van zijn hart. Daarom steken we nu het hout aan, opdat dit gebouw bewoners mag krijgen.
«« 12 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.