De ware deemoed, de ware liefde en het ware kindschap Gods

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 62 / 127 »»
[1] Nu spreek ik en zeg: luister, achtenswaardige oudste van deze plaats en opperste leider van dit hele grote district! Wat jij deemoed noemt en zoals jij het hebt beschreven, dat is ook bij ons allesbehalve deemoed, maar slechts bedrog waarbij de zogenaamde deemoedige zichzelf bedriegt omdat hij door middel van een oneigenlijke levenshouding in een hoger niveau van leven opgenomen wil worden.
[2] Omdat jij echter meent dat men bij het verkrijgen van het kindschap Gods het 'meer worden' zelfs met de beste wil onmogelijk kan vermijden, zeg ik je weer dat jij je in dit opzicht het meest hebt vergist. Hoe waar mijn uitspraak is, zal ik jou met behulp van het meest onfeilbare woord dat de Heer, God en Schepper van hemelen en aarden, Zelf tot ons heeft gesproken, heel helder belichten.
[3] Dat woord luidt als volgt: 'Laat de kleinen tot Mij komen en houd hen niet tegen, want aan hen behoort het hemelrijk!' Verder sprak de Heer: Als jullie niet worden als de kindertjes, zullen jullie het rijk Gods niet binnengaan!' - En verder zei Hij nog: 'Wie van jullie de eerste en grootste wil zijn, laat hij de geringste en de knecht van allen zijn!'
[4] Kijk, daarin ligt het wezen van het kindschap Gods. Als je denkt dat je in het kindschap van de Heer meer zult zijn, meer kracht zult hebben en rijker zult zijn aan allerlei pracht en macht, dan zeg ik je: blijf wat je bent, want van 'meer worden' is in ieder opzicht echt eeuwig geen sprake. Hier ben je zowel lichamelijk als geestelijk een volmaakte heer. Zolang jij in jouw lichaam leeft, moet zich alle materie van het oppervlak van deze, jouw wereld gehoorzaam voegen naar de macht van jouw wijsheid. Leef je echter in de geest, dan moet deze, jouw wereld aan jou, evenals aan alle aan jou gelijke geesten, vanuit haar centrum onderdanig zijn omdat jullie als bewoners van deze wereld, geestelijk gezien gelijk van wijsheid en gelijk van wil zijn, hetgeen op het eerste gezicht al aan jullie morele en staatkundige inrichting te zien is.
[5] Omdat echter van deze wereld die jij bewoont het bestaan van talloze andere werelden afhangt, zou je moeten bedenken over welk een geestelijke, gebiedende macht jij beschikt, want van de leiding van jouw wereld, die jou in de geest volledig is toevertrouwd, hangen de orde en het behoud van talloze andere hemellichamen inclusief hun bewoners af.
[6] Beschouwen we daarentegen een kind van God, wat heeft dit dan voor macht en wat voor een gebied om over te heersen? Kijk, ik kan jou met de grootste zekerheid zeggen: een kind van God mag, zolang het in het lichaam leeft, zich op aarde nog niet eens een stofje toe-eigenen, niet eens zijn lichaam en ook niet zijn leven, maar het moet bereid zijn om van alles afstand te doen en altijd in volle waarheid te zeggen en te bekennen: ik heb niets, ik ben niets; zelfs het leven dat ik heb is uitsluitend van de Heer. Dat is dus de wereldse situatie; is de geestelijke misschien glansrijker? O volstrekt niet! In het geestelijke moet de armoede pas echt centraal staan.
[7] Op de wereld mag men op zijn minst toch zelf een stuk brood nemen en men mag ook gaan en staan waar men wil, maar in de geest houdt ook deze vrijheid op. Men is daar een eeuwige 'gast van de Vader' en de kinderen mogen alleen het brood eten dat zij rechtstreeks uit de hand van de Vader ontvangen. Zij mogen alleen daarheen gaan, waar de Vader hen naartoe wil laten gaan. Ze mogen niet in prachtige gebouwen wonen, maar in hoogst eenvoudige hutjes.
[8] De kinderen mogen nooit 'stilzitten' maar moeten zo vaak de Vader dat wil, vlijtig Zijn velden bewerken en de oogst getrouw en naarstig binnenbrengen in Zijn schuren. En al hebben ze hun werk ook nog zo vlot en trouw verricht, toch moeten ze na gedane arbeid naar de Vader toe gaan en in plaats van een eervolle beloning, voor Hem allerdeemoedigst bekennen dat ze volkomen nutteloze en luie knechten waren.
[9] Jij mag, zoals gezegd, met glansrijke macht en kracht in jouw geest zoals je maar wilt door wereldgebieden en eindeloze ruimten reizen tot jouw allerzaligste genoegen. Wij kinderen van God daarentegen, mogen buiten Zijn wil om niet eens een voet over de drempel zetten. Jij mag zeggen wat je wilt, wij kinderen slechts wat ons in de mond wordt gelegd.
[10] Kijk, hierin en in nog andere zaken ligt zo ongeveer het verschil tussen jullie, verheven en machtige, heel Gods schepping besturende geesten en ons, de kinderen van God.
[11] Jullie kunnen vanuit jezelf alles wat jullie maar willen; wij echter kunnen uit onszelf niets maar slechts als de Heer het wil en zelfs ook dan niet een klein beetje meer dan hetgeen de Heer wil!
[12] Wij staan ten opzichte van de Heer weliswaar in dezelfde verhouding als de lichaamsdelen tot een lichaam, en deze delen vormen wel met het inwendige leven van het lichaam één wezen, maar niet één deel van het gehele lichaam kan zelfstandig doen wat het wil, want elke handeling en elke daadkracht gaat niet uit van het lichaamsdeel, maar enkel en alleen van de in het lichaam heersende grondkracht. Zo kunnen de lichaamsdelen zich ook niet zelf voeden, ook al werken ze nog zo vlijtig, maar ze moeten hun opbrengst eerst bij het hoofddepot van het innerlijke leven afleveren; eerst dan deelt de levende kracht de passende voeding uit aan de lichaamsdelen die gewerkt hebben.
[13] Heel anders echter liggen de verhoudingen bij de onafhankelijke vrije mensen die niet als delen met een lichaam verbonden zijn, maar als volkomen vrije wezens op zichzelf staan. Tegen hen kan ik ook wel zeggen: wees zo goed en verricht voor mij deze arbeid, en de vriendelijk gezinde mensen zullen dat werk ook uitvoeren; maar als het werk gedaan is, zijn ze volkomen onafhankelijk van mijn wil en kunnen zij doen wat ze zelf willen.
[14] Maar ik vraag jou: is het ook zo gesteld met de delen van mijn eigen lichaam? O, volstrekt niet! Deze hangen in al hun onderdelen voortdurend van mijn innerlijke wilskracht af en kunnen zich daartegen niet verzetten. Zij moeten toch immers met de innerlijke levenskracht volkomen eensgezind zijn, anders zou zeker het hele menselijke wezen te gronde gaan.
[15] Kijk, als je nu over mijn woorden wat nadenkt, dan zal het jou zeker volkomen duidelijk worden hoe het met het door jouw scherp gestelde 'meer worden' van de godskinderen gesteld is.
[16] Als je dus het kindschap Gods wilt verkrijgen, moet je de gedachte daarbij iets te winnen, helemaal laten varen. Je moet je dan als een kind Gods niet zien in een oneindig volmaakte situatie, maar je moet de zaak juist omkeren. En heb je dat gedaan, dan zal daaruit vanzelf wel blijken of voor het verkrijgen van het kindschap Gods de ware deemoed en liefde voor God een volkomen juiste of een bedrieglijke weg is.
[17] Je kunt je toch zeker wel voorstellen dat God, die de oneindige, allerhoogste waarheid zelf is, door een gegeven middel niet een doel bereikt zal willen hebben dat heel anders geaard is dan het gegeven middel zelf.
[18] Zou hij die zich in zijn deemoedige hart steeds geringer en kleiner maakt, er wel op kunnen rekenen dat de Heer hem in tegenstelling daarmee echt groter zal maken? Ja, Hij zal hem wel groter maken maar niet in het door jou veronderstelde 'meer worden', maar alleen in een grotere deemoed en in een grotere liefde. Dat is dus het echte groot worden in de geest, omdat men als kind van God datgene waarnaar men streeft, dus geringheid, in hoogste mate verkrijgt.
[19] Zo is ook de liefde van een godskind voor God volstrekt geen vleierij waardoor het in staat zou zijn Gods almachtige gunst te verwerven, want de ware liefde is een innerlijke drang om God boven alles als de enige, meest volkomen Heer te erkennen, maar zichzelf ten opzichte van Hem als een absoluut niets te beschouwen. Men moet de hoogste gelukzaligheid zoeken in het feit dat men God de Vader boven alles lief heeft omdat Hij God en Vader is. En voor zo'n liefde mag men eeuwig geen andere beloning verwachten dan alleen de genade, God de Vader zo te mogen liefhebben.
[20] Zie, mijn geachte oudste, zo staan de zaken. Denk daar maar eens over na en zeg me dan hoe je de door mij voorheen aangegeven weg om het kondschap Gods te bereiken, nu vindt. Je moet daarbij echter steeds voor ogen houden dat jouw 'meer worden' als godskind eeuwig niets met de realiteit te maken heeft. Begrijp dat goed en vertel me dan hoe jij hierover denkt.
«« 62 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.