Dismas en zijn vroegere vrienden. Allerlei soorten verweer van de geestelijk tragen. Hongerkuur voor stijfkoppige ongelovigen

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 104 / 150 »»
[1] Na enkele ogenblikken komt hij bij het gezelschap aan en wordt er zeer koel ontvangen. Dismas echter, die dit wel merkt, spreekt het gezelschap nu als volgt toe: 'Vrienden, zoals jullie op aarde waren, zo zijn jullie ook hier. Jullie vonden je ware vrienden lastig, maar daarentegen jullie ergste vijanden, die listig genoeg waren om jullie zand in de ogen te strooien en jullie daardoor te verblinden, des te aangenamer. Wie ooit met de waarheid naar jullie toekwam werd door jullie als vijand de deur gewezen, maar wie jullie wist te vleien, zoals een vos de kippen, werd door jullie warm begroet als jullie beste vriend. Zolang ik jammer genoeg met jullie op één lijn zat, respecteerden jullie mij en was ik jullie vriendschap waard. Omdat ik echter de Heer zij geloofd de leegheid van onze toestand inziend, mij van jullie afkeerde en me daarheen wendde waar eeuwige waarheid en trouw heersten en zo de weg betrad van licht en leven, om vervolgens naar jullie terug te komen om jullie allemaal op deze weg te brengen, ontvangen jullie mij koeler dan de koudste poolnacht de dageraad!
[2] O, jullie grote dwazen, wat willen jullie dan van jezelf maken?Wat heeft jullie domheid je tot nu toe opgeleverd; welke voordelen heeft ze jullie verschaft? Kijk eens naar jezelf en kijk eens naar die vrienden Gods daar. Hoe gelukkig zien zij er uit en hoe ontzettend ongelukkig jullie! Kunnen jullie nu ook na enig nadenken nog serieus van plan zijn alleen ter wille van jullie dwaasheid voor eeuwig in deze miserabele toestand te volharden? Om welke beweegredenen willen jullie jezelf dan verdoemen, wanneer God zelf jullie gelukzalig wil maken? Open toch eens je ogen en maak in je harten ruimte voor mijn woorden, zodat het God en mij mogelijk wordt jullie allen oprecht te helpen. Wat doet het mij nu goed dat de Heer mij uit mijn ellende heeft gered! Zou ik, als jullie oude vriend, jullie allen niet hetzelfde toewensen? Waarom wenden jullie dan boos je ogen van mij af en minachten jullie mij bovendien? Lees uit mijn ogen of ik het onredelijk met jullie meen! Vinden jullie kwade trouw in mij, vervloek me dan in Gods naam! Ontdekken jullie echter in mij een redelijke vriend, neem me dan op en laat je door mij naar de ware gelukzaligheid leiden!'
[3] Een van de dertig zegt: 'Vriend, je was vroeger een verstandig mens, maar nu hebben ze een dwaas van je gemaakt! Wie heeft er op de domme aarde meer gerekend, gelezen en onderzoek verricht dan ik, en jij af en toe ook, samen met mij; wat zijn we daardoor uiteindelijk te weten gekomen? Niets anders dan dat de mens, ondanks al zijn moeite, over de eigenlijke essentie van het universum nooit iets te weten kan komen.
[4] Ten opzichte van het oneindige universum van God zijn wij mensen nog veel minder dan een luis ten opzichte van de grootheid en de kracht van een mens. En wij allermiserabelste infusiediertjes van de scheppingsdruppel aarde willen God begrijpen, ja Hem zelfs als aan ons gelijkwaardig vermenselijken?
[5] Kijk eens broedertje tot waar jij bent afgegleden! Hoe zou je zelfs maar in een droom op het idee kunnen komen om ons hier deze, verder heel achtenswaardige mensengeest Jezus als de grote Godheid te willen opdissen? Kom en word weer de oude, schrandere kapitein Dismas!'
[6] Dismas zegt daarop: 'Vriend, dit lichaam dat we hier hebben, is geen vleselijk, maar een zuiver etherisch-geestelijk lichaam, waarin we al datgene gewaar worden wat ons de grote Meester Jezus op aarde heeft verkondigd. Als we hier echter in de hoogste mate, alles voor ons bevestigd zien door het voortbestaan na de lichamelijke dood, door de herinnering aan ons aardse leven en door het inzicht dat we dezelfden zijn die we in ons aardse leven waren, dan zullen we er toch hopelijk niet aan twijfelen dat die levensleraar, die op aarde als een zon de stervelingen voor het eerst de ogen opende en hun hun ware thuis en hun ware Vader leerde kennen, toch wat meer moet zijn dan alle mensen bij elkaar, en wel omdat Hij de enige en eerste was die de mensen naar hun ware bestemming leidde, en omdat wij nu als geesten de levendige overtuiging hebben, dat het precies zó is als Hij het door woord en daad heeft geleerd! Als Hij het niet is, zeg eens, wie is het dan?
[7] Bovendien verricht Hij daden enkel door Zijn wil! Wat Hij wil, is er op hetzelfde moment en alles gebeurt volgens Zijn woorden. Onze raad heeft Hij niet nodig. En wanneer Hij zich door de mensen iets laat aanraden, doet Hij dat alleen maar om de mensen te tonen dat alle menselijke wijsheid voor Hem, de oneindig wijze, weinig nut heeft, en hoe goed het zou zijn om eeuwig slechts van Zijn wijsheid afhankelijk te zijn!
[8] Wanneer jullie dit alles samenvatten en Jezus in dat licht nauwkeuriger in jullie harten beschouwen, dan ligt het toch voor de hand dat Hij niet alleen een heel wijze leraar is, zoals geen ander, maar ook datgene moet zijn, wat Hij over zichzelf aan ons heeft geopenbaard! Want men kan toch onmogelijk aannemen dat een overigens niet te evenaren wijze leraar naast zijn onbegrensde wijsheid ook nog de allerverwaandste portie domheid zou bezitten om zichzelf aan Zijn leerlingen voor te stellen als de God van eeuwigheid, en zich als zodanig te laten prijzen en van satan gehoorzaamheid, dienstvaardigheid en aanbidding te verlangen wat volgens mijn beoordeling zoveel wil zeggen als: de hele geschapen natuurwereld heeft zich aan Zijn almachtige Godswil in alles volledig te onderwerpen, wil ze niet door de macht en kracht van Zijn woord worden geoordeeld!
[9] Wanneer een wezen dat vervuld is van de hoogste, onbereikbare wijsheid, zoiets echter met alle Goddelijke ernst niet alleen van de mensen, maar zelfs van de stomme natuur verlangt, kan men er dan nog aan twijfelen of _zulk een wezen, ook al heeft het vergeleken bij ons mensen dezelfde gestalte, wel God zou zijn, of slechts een mens zoals wij? Ik denk dat het nu gesprokene, dat bij Jezus duidelijk zichtbaar wordt, wel iedere twijfel moet wegnemen en jullie van de zuiverste waarheid moet doordringen, namelijk dat alleen Hij het allerhoogste Godwezen is. Verheffen jullie je allen tot dit geloof! Ik zal jullie naar Hem toe leiden; Hij zal jullie dan zelf tonen dat Hij degene is, voor wiens naam alle machten der hemelen en werelden diep moeten buigen.
[10] Jullie weten toch dat juist ik diegene was en nog ben, die wel het allerminst ooit iets lichtgelovig heeft aangenomen. Ik verweerde me zeker zo lang als het maar mogelijk was. Maar toen ik door een zeer harde beproeving tot het juiste inzicht kwam, nam ik zonder te twijfelen alles aan wat mij de overduidelijke openbaring over Jezus liet weten en nu nog steeds duidelijker laat begrijpen. Wanneer dus ik, de hardnekkigste onder jullie, Jezus nu als God erken, dan zou ik toch denken dat zoiets ook bij jullie des te gemakkelijker kan gebeuren, omdat jullie op aarde toch allemaal geloviger waren dan ik!'
[11] De woordvoerder van zoëven zegt: 'Vriend, de honger heeft je daartoe gedreven; maar wij hebben nog niet zo'n honger! Wanneer de honger ons echter zal dwingen, zullen ook wij liever die tovenaar voor God houden dan verhongeren!'
[12] Dismas zegt: 'O jullie domme poliepen van het meest stinkende slijk! Hoezo heeft de honger mij gedwongen om aan te nemen dat Jezus de enige, ware God is? Niemand van jullie heeft me hier zien eten noch drinken. En jullie zeggen dat ik dit vanwege de honger zou hebben gedaan? Nu zie ik duidelijk dat jullie allemaal echt helemaal dol zijn! Ja, de honger heeft me daartoe gebracht, maar het was geen honger van de maag, maar een honger in het hart naar Hem, die mij het leven gaf dat ik liefhad, maar dat mij zonder Hem ook een onoplosbaar raadsel was! Deze honger en dorst naar de grote openbaring van dit heilige raadsel is nu heus voor eeuwig verzadigd en de sfinx is overwonnen, maar mijn maag is nog volkomen leeg!
[13] Jullie zeggen echter: 'We hebben geen honger; ook niet die heilige honger van het hart!' Dan is jullie ongeneeslijke situatie, evenals de oorzaak ervan, voor mij verklaarbaar. Wacht nog maar even en een eigenaardige honger zal jullie deel worden. We zullen dan wel zien hoe die jullie zal bevallen!'
[14] De woordvoerder van het gezelschap zegt: 'Ja, ja, vriend, een flinke honger, dan zal verder al het andere wel voor elkaar komen! Voor de hongerigen is immers diegene een god, die hun te eten geeft. Diegenen echter, die geen honger hebben, dat wil zeggen noch objectieve, noch subjectieve behoeften, vragen niet veel naar God en Zijn rijk. Wanneer bijvoorbeeld tegen iemand, die door een zekere lethargie in zijn hele wezen bevangen is en daarbij door slaap wordt overmand zodat hij nauwelijks meer bij bewustzijn is, gepreekt wordt over moraal en deugd, dan zal hij er geen aandacht aan schenken, want zijn zinnen zijn traag en zijn geest slaapt!
[15] Wil je echter met zo iemand iets bereiken, genees hem dan eerst van zijn kwaal. Wek in zijn ziel een levendige behoefte aan datgene, wat je hem wilt geven, dan zal hij ook zeker begerig aannemen wat je hem aanbiedt; maar zonder deze voorbereiding zul je bij deze patiënt nauwelijks iets bereiken. Zeg eens, zou de voortplanting van het menselijk geslacht wel plaatsvinden, als de Schepper in de anders vaak zo trage natuur van de mens niet zo' n sterke drift of honger naar de geslachtsdaad zou hebben gelegd?! Wat zou de vrouw voor de man betekenen, wanneer de man door de Schepper geen genegenheid voor de vrouw zou zijn ingegeven?
[16] Hieruit kun je gemakkelijk opmaken, dat bij de mens alom een sterke behoefte aanwezig moet zijn, wil hij zich actief voor iets interesseren.
[17] Precies zo staat het er met ons ook voor. Aan al datgene wat je ons nu hebt uiteengezet, hebben we helemaal geen behoefte. We lijken wel halfdood en hebben geen plezier in dit slaperige hondenleven. Als we echter helemaal geen vrienden van het leven zijn, hoe zouden we ons dan kunnen interesseren voor jouw levensleer en voor jouw enige levensmeester Jezus? Bezorg ons maar eens een flinke honger, en scheer je anders maar weg met je onaangename domheden! Wat ons betreft mag jouw Jezus wel tien keer het hoogste Godwezen zijn; wanneer wij echter geen behoefte aan Hem hebben, wanneer wij hier vrijwel zonder gevoel als stenen bij elkaar hokken, wat hebben we dan aan jouw Meester Jezus? Verschaf ons dan meer leven en maak dat wij Hem nodig hebben, dan zal wel blijken hoe wij ons ten opzichte van Jezus zullen gedragen; misschien wel beter dan jij!'
[18] Deze woorden doen Dismas versteld staan en hij weet niet meer wat te doen. Ik leg hem echter in zijn hart, dat hij door zijn willen in Mijn naam een geweldige honger in hun magen moet leggen; dan zullen deze half doden wel meer en meer in het leven beginnen over te gaan.
[19] Dismas doet dat, en het gezelschap wordt al spoedig levendiger. Enkelen beginnen hun maagstreek te betasten en zeggen tot de spreker: 'Vriend, zorg dat we wat te eten krijgen, anders eten we jou met huid en haar op!'
[20] De woordvoerder zegt: 'Dwazen, ik krijg nu zelf honger als een os die gevast heeft voor de slachting en heb zelf niets waarmee ik mijn honger zou kunnen stillen! Wat zou ik jullie dan kunnen geven? Daar voor jullie staat Dismas; pak hem maar! Die zal wel wat te eten en te drinken hebben, want hij is nu toch een intieme vriend van die leraar Jezus geworden, die eens in een woestijn zeker vijfduizend mensen met enkele broden zou hebben verzadigd! Misschien is er voor ons ook nog een kleinigheid overgebleven. Laten we Dismas dus maar aanpakken!
[21] Daarop beginnen ze er allemaal bij Dismas op aan te dringen hun spijs en drank te geven.
[22] Dismas echter zegt: 'Vrienden, jullie verlangen iets van mij, dat ik niet heb. Daar aan de tafel echter zit Hij, die ter verzadiging alles in overvloed bezit! Ga naar Hem toe, beken tegenover Hem jullie gebreken, verdeemoedig je voor Hem en vul jullie harten met liefde voor Hem, dan zullen jullie zeker ook verzadigd worden!'
[23] De vrienden, die nu steeds meer honger en dorst krijgen, zeggen tot Dismas: '0 jij, uitgekookte oplichter, als je ons naar eigen zeggen honger en dorst hebt kunnen geven, waarom ben je dan nu niet in staat ons allen de beide plagen weer af te nemen? Kun je het ene, dan moet je ook het andere kunnen. Neem ons daarom allemaal meteen die kwellende honger en brandende dorst af; kijk anders maar uit wat je te wachten staat'.
[24] Dismas zegt: 'Beste vrienden, ik smeek jullie omwille van je eigen heil, windt je niet op! Dat ik jullie op je eigen verzoek honger en dorst kon geven, berust hierop, dat niemand in staat is zijn broeder iets te geven wat hij zelf niet heeft. Ikzelf heb echter honger als een wolf en kan de grote overvloed ervan daarom gemakkelijk met anderen delen. Zou ik zelf iets hebben ter verzadiging, dan zou ik ook dat met anderen kunnen delen. Wanneer ik jullie echter aangeef, waar jullie voor eeuwig volledige verzadiging kunnen vinden, ga er dan heen en doe wat ik jullie heb aangeraden! Dan zullen jullie ook zeker alle verzadiging ontvangen van Hem, die de hele oneindigheid voedt en in stand houdt. Zouden jullie daar niet verzadigd worden, dan hebben jullie het recht om met mij te doen wat jullie maar willen, maar eerder niet! Laten jullie dat achterwege, dan hebben jullie het aan jezelf te wijten, dat jullie niet verzadigd worden!'
[25] De hongerigen en dorstigen zeggen: 'Hebben wij je dan gevraagd om naar ons toe te komen? Je kwam niet in onze opdracht naar ons toe, maar in opdracht van jouw God Jezus. Als Hij je de macht heeft gegeven om ons met honger en dorst te treffen, waarom dan ook niet de macht om ons te verzadigen?'
[26] Dismas zegt: 'Beste vrienden, wie van ons heeft dan de macht om God te dwingen? Hij alleen is almachtig en kan doen wat Hij wil! Hij laat echter gewoonlijk eerst door allerlei apostelen de mensen bitterheid bezorgen, opdat ze dan naar Hem toe komen en van Hem het zoete mogen ontvangen. De mensen moeten daardoor tot het inzicht komen, dat iedere mensenhulp nutteloos is. Verwacht daarom van mij ook niets goeds, want als ik zelf slecht ben, hoe zou ik jullie dan iets goeds kunnen geven?! Hij echter, die zelf waarachtig is en bovenmate goed, kan ook alleen het goede geven. Daarom dus op naar Hem!'
[27] De hongerigen en dorstigen zeggen: 'Als alles wat van Hem komt, goed is, waarom zijn jij en wij dan slecht? We zijn toch allen van Hem uitgegaan!'
[28] Dismas zegt: 'Wij zijn niet van Hem uit slecht. Uit onszelf worden we dan pas slecht, als we ons met onze vrije wil van Hem afwenden en vergeefse moeite doen ons te gedragen alsof we zelf vrije goden zouden zijn, die van de eigenlijke God niets meer willen horen. Omdat dat echter niet Gods wil kan zijn, laat Hij zulke ingebeelde goden net zo vaak hun hoofd stoten, tot dat zij tot het inzicht komen dat ze toch geen goden, maar zonder Hem slechts zwakke en domme mensen zijn. Bedenken jullie dat wel en ga naar Hem toe, dan zullen jullie zeker waarlijk geholpen worden!'
[29] Het nu al van honger en dorst vertwijfelde gezelschap zegt: 'Maar we weten helemaal niet wat je bedoelt met je 'zeker-geholpen-worden'! Domme sukkel, ben jij ook naar Hem toegegaan, toen Blum je daartoe uitnodigde? Ben jij daardoor soms geholpen? Wat heb je dan nu meer dan je voorheen had? Of ben je nu soms verzadigder dan je vroeger was? Net als bij ons allen is de honger ook van jouw gezicht af te lezen! En dat noem jij beter worden?
[30] O jij oerdomme apostel! Ga toch weg en laat je niet uitlachen! Kom eerst maar eens zelf met een tevredener gezicht naar ons toe, dan zullen we jou wat meer geloof schenken dan ons nu mogelijk is. Zolang je echter zelf met een gezicht dat ontevredenheid en behoeftigheid uitstraalt naar ons toe komt, zal geen mensengeest geloven dat je zalig bent, dat wil zeggen verzorgd en van alles voorzien!
[31] Stap dus maar weer rustig op, Dismas, want in jouw toestand, die tot nu toe volkomen eender is als de onze, bereik je bij ons niets. Breng ons liever wat te drinken en te eten, dan zullen we jou ook naar elders volgen; met je momentele wijsheid valt met de beste wil niets aan te vangen. Bedenk eens hoe dom je nu bent! Je beveelt anderen iets aan wat je zelf nog nooit hebt gehad! Je vader moet wel van varkensvlees hebben gehouden, dat hij in jouw persoon zo'n oerdomme zoon heeft gekregen!'
[32] Dismas zegt: 'Vrienden, heb ik jullie van datgene, dat ik in korte tijd zelf heb ervaren, niet levendig kunnen overtuigen, dan moeten jullie toch toegeven dat ik het met jullie allen zeker goed heb bedoeld. Evenmin kan iemand van jullie mij verwijten dat ik me onaardig, ruw en grof tegenover jullie heb gedragen. Daarom meen ik van jullie te mogen verwachten dat je wat hoffelijker tegen me spreekt. Ik sleep jullie toch niet aan je haren naar de Heer. Willen jullie erheen gaan, ga dan; willen jullie absoluut niet, dan zullen jullie ook niet worden gedwongen; ruw, onbeschoft en grof hoeven jullie daarom nog niet te zijn. Dat jullie nu zo' n sterke honger en dorst voelen, daaraan heb ik geen schuld, maar jullie zelf. Jullie hebben deze honger gewenst om weer wat op te leven, en niet ik, maar de Heer heeft hem jullie doen toekomen door mijn woord. Ik heb jullie echter meteen getoond waar en hoe jullie je honger en dorst kunnen stillen! Waarom doen jullie het niet, als je het toch weet? Jullie noemen mij, omdat ik Blum volgde, een domoor, en zeggen dat deze gang mij niet zou hebben gebaat. Ik zeg jullie echter dat deze gang buitengewoon nuttig voor mij is geweest. Ook al is mijn maag nog leeg, toch is mijn hart verzadigd met liefde voor God de Heer. Het is veel beter je hart te verzadigen dan honderd magen. Een hongerig hart kan niet door het vullen van de maag bevredigd worden; dat heeft slechts de dood van het hart tot gevolg. Doe nu maar wat je wilt! Ik zal verder niet meer de dwaas voor jullie spelen. Willen jullie beestmensen blijven, blijf dat dan maar! Willen jullie echter naar de Heer toe gaan, dan staat de levensweg voor jullie open!'
[33] Bij deze woorden van Dismas staat het gezelschap versteld, en weet niet wat het nu moet doen.
[34] De hoofdwoordvoerder uit hun midden komt naar voren en zegt, als allen hem vragen om te spreken: 'Vrienden en zusters, ik heb nu veel nagedacht over de missie van Dismas en over zijn aan ons gerichte woorden. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik vind dat hij tenslotte toch gelijk heeft. We zouden werkelijk moeten doen wat hij van ons wil, want we kunnen wel een halve eeuwigheid heen en weer blijven praten en overleggen; toch zullen we moeilijk tot iets beters kunnen komen dan de goede broeder Dismas ons heeft aangeraden.
[35] Wat belet ons dan om ook naar die man toe te gaan, waarvan Dismas, evenals alle anderen die nu reeds gelukkig zijn, verklaren dat Hij de Godheid zelf is? Mijn mening luidt dus: is die Jezus werkelijk God zelf, ondanks ons starre ongeloof, dan zou ons verzet tegen Hem meer dan gewaagd zijn. Zou Hij niet zijn wat Dismas en de andere gelukkigen van Hem beweren, wel, dan hebben we werkelijk niets verloren, als we Hem tot onze vriend maken. Als de anderen het immers goed hebben aan Zijn zijde, waarom zouden wij het dan slecht hebben, wanneer het slechts van ons afhangt om naar Hem toe te gaan en Hem door onze hartelijkheid te winnen? Zo niet, dan verliezen we ook niets. Alles wat we daardoor echter bereiken, kan slechts winst voor ons zijn. Want wie, zoals wij, helemaal niets heeft, die heeft ook nooit iets te verliezen, alleen maar te winnen. Laten we dus toch maar naar de Heer van dit huis gaan; het zal dan wel duidelijk worden welke vangst we hebben gedaan, wanneer we met Christus hebben gesproken. Hoe denken jullie over deze zaak?'
[36] Alle anderen zeggen: 'Ja, ja, dat kunnen we spelenderwijs doen, want dat kost ons geen bijzondere moeite; er zullen toch zeker geen koppen rollen. Na jouw verstandige woorden is het ook gemakkelijker om iets te ondernemen dan na die hoogdravende woorden van Dismas! We willen weliswaar niet beweren dat Dismas dom zou hebben gesproken, maar een hoogdravende redevoering heeft nooit hetzelfde effect als een nuchtere en verstandige'.
[37] 'Alles goed en wel', zegt een ander uit het gezelschap, 'als we maar wat beter gekleed zouden zijn! Vooral onze tien dames zien er erbarmelijk uit! Niets dan lompen en vodden van de smerigste soort hangen wanordelijk om hun uiterst onaantrekkelijk ogende lichamen. En wij mannen zijn er ook niet veel beter aan toe. Daarom denk ik dat we eerst moeten proberen om aan wat betere kleding te komen en dan pas naar Hem toe moeten gaan, want in deze, niet bepaald voor een bruiloft geschikte kleding zouden we in Zijn nabijheid een verdraaid slechte indruk maken!'
[38] De eerste spreker zegt: 'Vriend, niemand kan gedwongen worden tot iets dat boven zijn macht ligt! De dames moeten dan maar achter ons aan lopen en zij, die nog enigszins behoorlijk gekleed zijn, gaan voorop en zo zal het volgens mijn mening wel gaan. Dismas, als de best geklede, is toch zonder meer onze aanvoerder.'
[39] Alle anderen zeggen: 'Goed dan, laten we het dan maar eens proberen!'
«« 104 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.