De graaf en de meedogenloze. Beider levensgeschiedenis. Hun eensgezinde, sombere Godsloochening. De trotse koningstroonpretendent en zijn beklagenswaardige einde

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 133 / 150 »»
[1] De graaf zegt: 'Vriend, je gaat toch te ver met je meedogenloosheid! Daardoor veroordeel je ook jezelf. Zou jij het goed vinden, als men zich volgens jouw principes ook van jou zou ontdoen? De meedogenloze zegt: 'Dat geldt zowel voor de een als voor de ander! Als iemand omwille van zijn eigen voordeel zich van mij kan ontdoen, zou ik hem zelfs een ezel noemen als hij het niet zou doen!'
[2] De graaf zegt: 'Jij zou mij dus ook niet ontzien?' De meedogenloze zegt: 'Als ik daar voordeel bij zou hebben, zeker niet! Meneer de graaf heeft toch zelf onze aardse moordenaars gelijk gegeven, dat zij zich van ons ontdeden, omdat zij ons voor hun doel niet konden gebruiken. Kunt u mij dan ongelijk geven, als ik precies zo denk als u, heer graaf!'
[3] De graaf zegt: 'Zo, waait de wind uit die hoek! Jij bent er ook zo een die mij wil pakken, maar het zal je niet lukken, want ik weet nu al wat me te doen staat!'
[4] De meedogenloze zegt: 'Wat zult u of wat kunt u doen? Ik zeg ronduit, dat u nu net zoveel kunt doen als in de laatste ogenblikken van uw aardse leven, waarin u evenals ik de beul naar de galg buiten moest volgen! Gevloekt hebben we allen, tot walgens toe, maar het heeft niet mogen baten. Alle duivels hebben we aangeroepen, maar niet een liet zich zien. Wat hebben we niet krachtig God, dood, duivel, hemel, aarde, zon, maan en hel vervloekt, maar tot onze ergernis wilden deze zich er niets van aantrekken. Wat kunt u dus nog doen? Wilt u misschien beginnen te bidden?'
[5] De graaf zegt: 'Ja precies, dat wil ik doen, om jou daardoor tenminste tot stervens toe te ergeren!' De meedogenloze zegt: 'Vooruit maar, heer graaf, mijn lachspieren zijn al helemaal gespannen! Maar zeg me eens, tot wie zult u bidden? Tot een oneindig grote God, die uw stem net zo zal horen als u de stemmen hoort van die kleine wezens, die bij triljoenen in een dauwdruppel wonen? Of tot een oneindig klein godje, wiens oren voor uw reuzestem toch wat te klein zouden zijn? Of zult u soms een vroom gebedje aanheffen tot de allerheiligste harten van Jezus en Maria en bovendien ook tot de heilige Jozef!'
[6] De graaf zegt heel boos: 'Hou nu je grote mond, of ik sla hem dicht, vervloekte galgenbrok! Nu heeft me dit gemene stuk canaille de brutaliteit om mij, eerste edelman van heel Hongarije, te treiteren. De duivel hale je, jij gemeen hondsvod! Als ik wil bidden, dan bid ik, en ik zal het zo'n stuk schoelje zeker niet aan zijn varkens neus hangen! Uit mijn ogen, anders zal ik je de kracht van mijn edelmansarmen eens laten voelen!'
[7] De meedogenloze zegt: 'Heer graaf, wat bent u toch een zonderling man! Zoals u op aarde was, bent u ook hier. Ik heb niets anders tegen u gezegd dan hetgeen ik van uzelf heb opgevangen, en dat ergert u nu mateloos. Wanneer hebt u dan, beste graaf, ooit in een God geloofd? Uw God was de oneindige ruimte en de oneindige tijd. Hebt u zich niet zelf vaak misselijk geërgerd, als u een kruisbeeld of een Mariabeeld ontwaarde? Of bent u niet een vijand van de edele Kossut geworden, omdat hij volgens u een religieuze dweper was en niet zelden oprecht God-Christus' hulp inriep! Hebt u op aarde ooit één 'Onze Vader' gebeden? En nu wilt u bidden! Ik vraag u: hoe, wat en tot wie dan?
[8] De graaf zegt nog vol toorn: 'Dat gaat jou geen duvel aan! Kan ik dan op aarde innerlijk niet een heel ander mens geweest zijn dan ik mij naar buiten toe toonde?'
[9] De meedogenloze zegt: 'Zal moeilijk staande te houden zijn, heer graaf! Ik zal u precies zeggen waarom. Ziet u, innerlijk was u een vriend van het bekoorlijke Venusvlees, maar uiterlijk een edelman die het liefst zelf koning van heel Hongarije was geworden. Christus was voor u een armzalige fabel van de Zwaben, van het Jodendom overgenomen. Een andere Godheid... een hersenspinsel van een of andere filosofische stumper! En u zegt, dat u innerlijk een heel ander mens zou zijn geweest? Ik vraag u, maak uzelf toch niets wijs! U en bidden! Dat zijn twee tegengestelde polen, die elkaar moeilijk ooit zullen raken. Begrijpt u mij nu?'
[10] De graaf zegt: 'Zeg jij mij nu eens, wie jou het recht heeft gegeven zo tegen mij te spreken, alsof wij samen varkens hadden gehoed? Denk jij dan, dat een graaf Bathianyi zich dat nog langer laat welgevallen? Of denk je soms dat ik, omdat ik de laatste tijd in de rijen van de gewone huzaren streed, met jou gelijk in rang sta? O, dan vergis je je danig! Ik zeg je, als jij je loze praatjes niet meteen voor je houdt, zul je spoedig ondervinden wat een verschil er bestaat tussen jou en mij! Daarom, nu geen woord meer! Neem een voorbeeld aan onze andere tweeëndertig lotgenoten. Allen zijn stil en rustig en betreuren in mij diegene, die hun toekomstige, goede koning had moeten worden. Alleen jij veroorlooft je de brutaliteit om mij te pesten, omdat ik er nu hulpeloos bij sta. Laat jou nu maar gauw deze lust vergaan, anders kon hij je wel eens duur komen te staan!'
[11] De meedogenloze zegt: 'Heer graaf, in deze nevelwereld bestaan onze wapenen alleen uit de tong en zo nu en dan ook uit handen en voeten. Wat de tong betreft, zult u mij niet zo gemakkelijk kunnen evenaren; evenmin met de handen, want in Engeland heb ik leren boksen. Bij het gebruik van de voeten echter zoudt u mij duidelijk de baas kunnen zijn, want ik heb nooit het hazenpad gekozen.'
[12] De graaf wendt zich nu af en zegt tegen een ander: 'Vriend, wat zeg jij nu van de enorme brutaliteit van deze doodgewone huzaar? Zeg mij eens, of jij deze kerel van uit zijn bestaan op aarde soms wat beter kent? Ik weet alleen, dat ik hem enkele keren heb gezien onder de gewone soldaten. Waar hij echter vandaan komt en wat hij vroeger was, is mij totaal onbekend.'
[13] De aangesprokene zegt: 'Bij mijn weten was hij eens een monnik van de franciscaner orde en had hij de wat twijfelachtige reputatie van een zogenaamde helderziende. Hij zei meerdere malen stuitende dingen over zijn eigen orde en nam volstrekt geen terechtwijzing aan. Wilden zij hem daarvoor achter slot en grendel zetten, dan gaf hij, ontembaar sterke kerel als hij was, het hele convent een aframmeling. Toen hij echter mettertijd genoeg kreeg van dergelijke plagerijen, pakte hij op een dag al zijn orde-prullaria bij elkaar, verborg ze ergens, verliet daarop zijn convent met wat meegenomen geld van het klooster en liet zich bij het eerste beste Honved- bataljon aanwerven. Hij vocht overal als een leeuw, als gevolg waarvan hij als commandant dan ook met ons in het stof moest bijten. Dat is alles wat ik van hem weet.'
[14] De graaf zegt: 'Ja, kijk, nu heb ik echt spijt, dat ik die man iets te hard heb aangepakt. Als hij vroeger als monnik zoveel wijzer was dan zijn orde-collega's, wier verstand zo bekrompen was dat hij hen heeft afgeranseld, behoort hij klaarblijkelijk tot de betere mensen. Ah, met hem moet ik direct weer vriendschap sluiten!' De graaf wendt zich daarop weer tot de meedogenloze en zegt: 'Geachte vriend, u moet mij maar niet kwalijk nemen, dat ik daarnet wat al te onhoffelijk tegen u ben geweest, maar ik wist immers niet wie u eigenlijk was. Omdat ik nu echter van deze vriend heb vernomen wie u op aarde was, ziet alles er nu inderdaad totaal anders uit. U bent dus de reus Goliath, die zijn orde uit innerlijke overtuiging de rug toekeerde en daarop met sterke hand het zwaard heeft opgenomen om het vaderland zo mogelijk te redden?'
[15] De meedogenloze zegt: 'Ja, beste heer graaf, die ben ik. Ik offerde mij op voor het welzijn van de mensheid wier zware slavenketenen mij onuitstaanbaar begonnen te hinderen. Weliswaar hebben wij gezaaid, maar anderen zullen oogsten. Zo was het steeds in die domme wereld en zo zal het ook blijven! Wij hebben de wijngaard bewerkt en onze oogst was bloed en dood, maar de druiven zullen geperst worden door hen die na ons zullen komen. Fraai lot voor de groten der aarde! Zij zijn gedoemd om de vooruitgang van de bromvliegen voor te bereiden. Komt dan de tijd van de oogst, dan vallen hele zwermen over de groten heen, brengen hen om en bemachtigen zo de mooie oogst. Hoe bevalt u deze goddelijk wijze inrichting van de wereld en haar levensverhoudingen volgens het natuurrecht?'
[16] De graaf zegt: 'Daarover kan men werkelijk beter zwijgen dan spreken! Deze inrichting is zelfs voor het toeval te slecht, laat staan voor een of ander wijs, hoogstaand wezen! De Godheid, als zij al bestaat, schijnt niet de minste notitie van haar werken te nemen. Zij stelt zich er waarschijnlijk tevreden mee om bij wijze van spel alleen maar wezens en mensen te scheppen. Zijn zij er eenmaal dan zorgt de lieve Godheid er weer voor, dat ze zo vlug mogelijk worden terechtgesteld. Opdat dit des te gemakkelijker verloopt, laat zij toe dat de anders argeloze mensheid door de schandelijkste zelfzucht en heerszucht wordt bezield. Door deze helse begeerten gedreven, wordt de ene broeder voor de andere een hyena en wordt hij van een niet te lessen bloeddorst vervuld. O, het is schandalig; wat een afschuwelijk spel met het leven van een van zichzelf bewuste mensenpop! Welke schadeloosstelling kan de Godheid dan wel bieden aan een mens, die zoals ik op zo'n schandelijke manier is gedood, dat iets dergelijks in de wereldgeschiedenis nauwelijks is aan te wijzen.
[17] Denk je eens in, een graaf van heel Hongarije! Deze wordt door een paar keizerlijke soldatenrechtertjes tot de dood aan de galg verdoemd en meteen zonder omhaal naar de plaats van executie gesleept. Daar doet hij in uiterste wanhoop een poging tot zelfmoord, die hem echter mislukt. Het toekijkende volk begint door medelijden overmand hard te vloeken en eist uitstel van executie. Dan geven de uitvoerders toe vanwege de nekwond, en de graaf wordt teruggebracht naar het ziekenhuis. De graaf had er het volste vertrouwen in nu amnestie te krijgen van de keizer. Dan komt er 's avonds een auditeur, die de graaf uit een bewusteloze slaaptoestand wekt en hem een tweede doodvonnis voorleest dat onmiddellijk zou moeten worden voltrokken. Als door de bliksem getroffen stort de graaf ineen, zodat men hem moet verkwikken. Als hij weer bij kennis komt, wordt hij meteen door de beulsknechten gegrepen en andermaal naar de plaats van de terechtstelling gebracht, waar hij door verscheidene jagers als een hond wordt neergeschoten en dan als een oude knol wordt begraven. En deze graaf ben ik, hetgeen u zonder meer bekend zal zijn. Ziet u, dat noemt men rechtvaardigheid!
[18] Toch kan ik mij nu niet meer zo ergeren aan de beestachtige wreedheid van de mensen, want zij schijnen mij toch eerder stomme werktuigen van een onzichtbare macht te zijn dan dat zij zoiets uit eigen vrije wil zouden doen. Daarom bad ook de in vele opzichten zeer wijze leraar uit Nazareth bij zijn terechtstelling tot zijn vermeende God Vader om vergeving voor zijn moordenaars, omdat Hij vast van mening was, dat de natuur van de mensen toch niet zo slecht zou kunnen zijn. Dezelfde mening ben ik ook toegedaan.
[19] Maar de eigenlijke Godheid of satan, het almachtige Wezen, zit behaaglijk in een of ander ontoegankelijk centrum, verspreidt zijn giftige adem over alle hemellichamen en vergaapt zich dan aan de talloze door hemzelf op touw gezette moordtaferelen. Dat de arme toneelspelers daarbij ontzettend worden gepijnigd, deert de grote Godheid weinig. Zo' n schandalige Godheid zou ik graag willen leren kennen, maar tevens zou ik ook de macht willen bezitten, om haar te gronde te richten!'
[20] De meedogenloze zegt: 'O hebt volkomen gelijk, nu passen we eerst goed bij elkaar. Maar luister, ik hoor mensenstemmen in de buurt. Daarom rustig nu, misschien horen we iets dat ons kan troosten.'
«« 133 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.